Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Rosa Luxemburg: ʻIk was, ik ben, ik zal zijn!’ PDF Print Email
Geschreven door Maina van der Zwan op dinsdag, 15 januari 2013
Rosa Luxemburg was de verpersoonlijking van de eenheid van theorie en praktijk, een originele denker, onuitputtelijke vechtster en geniale revolutionaire. Haar argumenten zouden tot het arsenaal moeten behoren van elke socialist. Toen ze werd vermoord, op 15 januari 1919, verloor de revolutionaire beweging in Duitsland haar meest capabele leidster.

Rosa Luxemburg werd geboren in 1871 en groeide op in het door tsaristisch Rusland bezette Polen. Op haar zestiende sloot ze zich aan bij een ondergrondse revolutionaire leeskring, maar ze moest al snel naar het buitenland vluchten. In Zürich studeerde ze natuurkunde, economie en wiskunde, en stortte ze zich in het intellectuele klimaat van de revolutionaire vluchtelingen. Met haar motto ‘twijfel aan alles’ was zij in haar doen en denken wars van dogma’s en abstracte schema’s.

Er zijn weinig revolutionairen geweest die theoretisch zo sterk waren en daarom de tegenstellingen en bewegingen van de levende realiteit zo goed konden bevatten als zij. In 1898 emigreerde ze naar Duitsland, waar ze toetrad tot de Sociaal-Democratische Partij (SPD). Deze was met haar honderdduizenden leden en vooraanstaande theoretici het boegbeeld van de internationale socialistische beweging.

Tegen het opportunisme

Op papier en qua retoriek was de SPD misschien een internationalistische vechtmachine, maar in werkelijkheid was de partij gespleten in twee stromingen: een gematigde, op hervormingen gerichte en een revolutionaire. De gematigde, reformistische kant won snel aan kracht. Duitsland genoot sinds 1873 een continue vooruitgang in de levensstandaard en de macht van de vakbonden groeide langzaam.

Dit was de achtergrond waartegen de reformisten, onder de theoretische leiding van Eduard Bernstein, de aard van de arbeidersbeweging herdefinieerden. Ze stelden dat het kapitalisme klaarblijkelijk zijn interne tegenstellingen kon overwinnen en dat het nu mogelijk was om via de vakbonden economische macht te vergroten en politieke dominantie te verwerven via de rustige parlementaire strategie.

Direct bij haar toetreding tot de SPD stortte de jonge Luxemburg zich vol overgave in de strijd tegen het opportunisme van de reformisten. Ze stelde terecht dat het hier ging om een fundamentele breuk met het marxisme. ‘Mensen die verkondigen voor de methode van de wetgevende hervormingen te zijn, in plaats van en in tegenstelling tot de verovering van politieke macht en sociale revolutie, kiezen niet voor een rustigere, kalmere en langzamere weg naar hetzelfde doel, maar voor een ander doel.’

In haar monumentale brochure Hervorming of revolutie haalde ze Bernstein meedogenloos onderuit. Ze bewees daarin niet alleen dat de tegenstellingen in het kapitalisme juist toenamen en periodiek tot crises zouden leiden (wat werd bevestigd door de crisis in 1900 en de velen daarna), maar ook dat de ontkenning hiervan door de reformisten, de wetenschappelijke basis onder de strijd voor het socialisme wegneemt. Als het kapitalisme niet inherent tegenstrijdig is, wordt het nastreven van een socialistische maatschappij namelijk niet meer dan een morele kwestie, een mooi idee van rechtvaardigheid in plaats van een economische noodzaak voor arbeiders om tegen hun uitbuiting in verzet te komen en deze te overwinnen door middel van revolutie.

Hervorming en revolutie zijn geen verschillende methoden van historische ontwikkeling die enkel zouden variëren in mate van geweld en snelheid. Ze vullen elkaar aan, maar zijn inhoudelijk verschillend: revolutie is een kwalitatieve maatschappelijke verandering. Hervormingen zijn veranderingen binnen de grenzen die het kapitalisme stelt. Ze hebben geen eigen kracht tot sociale transformatie onafhankelijk van revolutie, dat is de kern van het argument van Luxemburg.

Dat wil niet zeggen dat revolutionairen zich af zouden moeten zetten tegen reformistische arbeiders. Integendeel, Luxemburg was genadeloos tegen elke vorm van sektarisme. Revolutionairen moesten te allen tijde aansluiting bij de meerderheid behouden en zij aan zij strijd leveren, juist ook voor hervormingen. Alleen zo konden aan de ene kant de beperkingen van hervormingen zonder revolutie duidelijk worden, en kon tegelijkertijd de macht van de arbeidersklasse naar voren komen. Luxemburgs leidraad was dat revolutionairen niet met de stroom van de reformisten mee moesten zwemmen, en zich evenmin afzijdig moesten houden, maar juist tegen de stroom in moesten zwemmen.

Oorlog en Imperialisme

Onder de toenemende invloed van degenen die strijd wilden beperken tot het parlement en de vakbond groeide in de twee decennia voor de Eerste Wereldoorlog de steun voor het imperialisme in de Tweede Internationale. Dit werd overduidelijk op het congres in Stuttgart in 1907, waar een motie om regeringen te steunen in hun koloniale beleid met maar 127 tegen 108 stemmen werd verworpen. Op dit congres zette Luxemburg het revolutionaire principe uiteen dat oorlog en imperialisme bestreden moesten worden door een geïntensiveerde klassenstrijd tegen het kapitalisme. Hoewel haar resolutie werd aangenomen, was het duidelijk dat de meeste afgevaardigden oorlog en imperialisme zagen als een soort onnatuurlijk abces van het kapitalisme dat verholpen kon worden door middel van pacifistische propaganda.

Luxemburg zag in dat de aanname dat kapitalisme zou kunnen bestaan zonder expansiedrift en interstatelijke concurrentie een theoretische formule was voor de tactische tendens van het reformisme.

Net zoals gematigde tegenstanders van het absolutisme zich een eeuw daarvoor hadden gericht tot de ‘verlichte’ monarch deden de opportunisten nu aanspraak op de ‘redelijkheid’ van de kapitalisten om geen oorlog te voeren, maar verdragen te tekenen. De strijd om de herverdeling van de wereldmacht, voortgedreven door de concurrentie tussen steeds sterkere economische blokken die op hun staatsapparaten leunden voor steun, moest worden opgelost in een idyllisch compromis.

Partij en klasse

Voor opportunisten is de ommezwaai van moreel pacifisme naar ongeremd patriottisme slechts een kwestie van andere omstandigheden. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ging de SPD-fractie in het parlement mee in de nationalistische oorlogsroes en stemde ze voor de oorlogskredieten van de keizer.

De consequenties van Bernsteins geleidelijke en ‘geweldloze’ weg kwamen nu aan de oppervlakte: de SPD steunde niet alleen actief de massaslachtingen, maar verzette zich vanaf dat moment ook met geweld tegen elke vorm van sociale revolutie. Hoewel dit een zware tegenslag was voor Luxemburg wanhoopte ze niet en besloot ze om met een kleine groep het verzet tegen de oorlog te organiseren. Het was het enige dat een consequente revolutionaire kon doen, maar het is bitter om te moeten constateren dat Luxemburg haar theoretische strijd binnen de SPD niet eerder heeft vertaald naar een organisatorische strijd.

Ze stelde wel degelijk dat de revolutionaire voorhoede politieke leiding moest geven. ‘Zij kan en mag niet met gekruiste armen fatalistisch wachten tot “de revolutionaire situatie” intreedt en die spontane volksbeweging uit de lucht komt vallen. Integendeel, zij moet, zoals altijd, de ontwikkeling der dingen vooruit zijn, haar trachten te versnellen.’

Toch heeft Rosa Luxemburg de noodzaak van zelfstandige, praktische organisatie van revolutionairen in het politiek leiding geven binnen de arbeidersbeweging onderschat. Dit had alles te maken met het bureaucratisch centralisme van haar politieke tegenstanders — de opportunistische leiding van de SPD, de vakbondsleiding en het syndicalisme — die stuk voor stuk alle activiteit strikt van bovenaf wilden controleren. Met de kanttekening van deze onderschatting in het achterhoofd zijn haar werken over organisatie en haar nadruk op vertrouwen in de revolutionaire energie van onderaf van immens belang voor degenen die vandaag de dag vechten om de bureaucratische dominantie over arbeiders te breken.

Tot in de laatste uren van haar leven was Rosa Luxemburg een ongelofelijk moedige vechtster tegen onderdrukking, die erop stond dat de strijd voor vrede onlosmakelijk is verbonden met de strijd voor socialisme. Haar onbaatzuchtige toewijding aan de bevrijding van de mensheid, haar zelfdiscipline, haar passie voor de waarheid en afkeer van elke vorm van dogmatisch denken spreken uit haar werken.

Terwijl de vrijkorpsen, de voorlopers van de Waffen-SS, georganiseerd door de SPD, moordend de vroegtijdige opstand in Berlijn onderdrukten, schreef Rosa Luxemburg haar laatste woorden: ‘”Orde heerst in Berlijn!” Jullie stomme lakeien! Jullie “orde” is op zand gebouwd. De revolutie zal zich morgen alweer “ratelend in de hoogte verheffen” en tot jullie angst met trompetgeschal verkondigen: Ik was, ik ben, ik zal zijn!’

Dit artikel verscheen eerder in De Socialist 155 van januari 2004.

 

Naar boven