Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Tien jaar geleden, de Witte Mars PDF Print Email
Geschreven door Daniel Tanuro op dinsdag, 14 november 2006
Op zondag 20 oktober 1996 stapten 300.000 mensen mee in de Witte Mars in Brussel. Ze uitten hun verontwaardiging en woede over de blunders van het Belgische gerecht, in de zaak van de verdwenen en vermoorde kinderen. Het land daverde op zijn grondvesten, één van de drie pijlers van de burgerlijke staat wankelde.  Tien jaar later blikt Daniel Tanuro terug op die periode. Niemand ontkent nog in België dat het tragisch verloop van de zaak Dutroux een crisis teweeggebracht heeft van een speciaal type. We kunnen vijf facetten onderscheiden in deze crisis:

1. een morele crisis : een zeer intense emotie ten aanzien van de afschuwelijke misdaden van Dutroux ;

2. een crisis van de neoliberale ideologie: Dutroux als een zakenman van een sadistische onderneming, die zich zeer op zijn gemak voelt in een maatschappij die door het winstprincipe beheerst wordt ;

3. een crisis van het patriarchale systeem (jammer genoeg veel te weinig belicht!): het geweld tegen meisjes en jonge vrouwen is kenmerkend voor de "commercialisering" van het geweld tegen vrouwen;

4. een crisis van de instellingen (meer bepaald van het gerecht en de politie-korpsen): de onmacht en zelfs de medeplichtigheid tegenover de misdaad en het klassekarakter van die instellingen dat naar boven komt;

5. een crisis van de politieke vertegenwoordiging: een gapende kloof tussen de verzuchtingen van de sociale meerderheid en de bekommernissen van de politieke kaste (competitiviteit, Maastricht, communautair gebekvecht).

EEN SPECTACULAIRE SOCIALE MOBILISATIE

De crisis brengt een indrukwekkende sociale mobilisatie teweeg die haar hoogtepunt kent in de week van 13 tot 20 oktober 1996. Sommige internationale media spreken zelfs over een nakende opstand. Dat is een duidelijke overdrijving, maar het neemt niet weg dat honderdduizenden werkende mensen en jongeren spontaan in staking gaan. Als protest tegen het ontzetten van de rechter Connerotte, die belast was met het onderzoek naar Dutroux en zijn handlangers, bezetten ze het justitiepaleis, blokkeren ze wegen en gaan ze de politie te lijf. Duizenden gewone mensen, niet enkel vakbondsafgevaardigden of verantwoordelijken van politieke organisaties, nemen allerlei initiatieven om het volkse ongenoegen tot uiting te brengen. Die "zotte week" loopt uit op een gigantische "witte mars" van meer dan 300.000 personen. De mars verloopt heel waardig zonder dat vakbondsapparaten of politieke partijen specifiek oproepen voor de mars. Kortom, de afschuw over wat er met de slachtoffers gebeurd is, de revolte ten aanzien van het staatsapparaat, de walging ten aanzien van de macht en de solidariteit met de moedige ouders zetten de overgrote meerderheid van de bevolking in beweging. Eens in beweging stelt ze fundamentele vragen, niet enkel over het functioneren van het gerecht, maar ook breder over de prioriteiten van de maatschappij. En dat zijn heel politieke vraagstukken.

De traditionele partijen zijn zich niet bewust van hoe diep het trauma wel is. Later proberen ze het drama te gebruiken voor hun eigen kleinzielige ruzies. Het is slechts gedurende de "zotte week " dat ze zich een idee beginnen te vormen van de massabeweging die een aardverschuiving teweegbrengt. Ze verschuilen zich achter de koning, die op het allerlaatste nippertje de dialoog herstelt met de samenleving via een contact met de ouders van de slachtoffers. Deze ouders zijn de enige spreekbuizen die de bevolking erkent.

Deze fenomenen zijn niet helemaal uniek. De revolte tegen het liberalisme eind 1995 in Frankrijk was begonnen als een sectoriële staking van spoormannen. Snel groeide die uit tot een sociale massabeweging die de problemen globaal wilde aanpakken en het verzet probeerde te verenigen. De Belgische stakingen tegen het globaal plan in de herfst 1993 tonen een radicalisatie aan van de maatschappij. De eisen gaan heel wat verder dan onmiddellijke eisen. Over het algemeen kunnen we stellen dat de sociale mobilisaties in Europa in de laatste periode een zeker potentieel tonen van zelforganisatie en van een groot wantrouwen tegenover maneuvers van politieke recuperatie. Ook op politiek en institutioneel vlak bestaan er gelijkenissen.

De crisis van 1996 in België heeft nochtans zeer specifieke eigenschappen. Het gaat niet enkel over de onmiddellijke oorzaken van de crisis en de zeer intense emotie die dat met zich meebrengt. Meer algemeen kennen we geen enkel recent voorbeeld in West-Europa waar de crisis de vorm aanneemt van een existentiële crisis, waar de "natie" zich vragen stelt over haar identiteit, haar toekomst en haar instellingen. De Belgische crisis doet in een zekere mate denken aan de crisis in het voormalige Oost-Duitsland voor de val van de muur. Zoals in de DDR komt de bevolking massaal op straat om te zeggen: "Wij zijn het volk" in een soort massale opstoot van waardigheid die de machthebbers totaal geïsoleerd achterlaat.

EEN GROTE NATIONALE CRISIS

Belangrijk is deze crisis te begrijpen in haar totaliteit en in haar Belgische context. Het is niet gemakkelijk aan te duiden in welke zin de gebeurtenissen een symbool zijn van de barbaarse en mercantiele wereld waarin we leven. De enkele pogingen daartoe in de pers waren niet heel overtuigend. Sommige editorialisten dachten een oorzakelijk verband gevonden te hebben tussen de belabberde economische en sociale situatie in Charleroi en de verschrikkelijke misdaden die er begaan werden. Een Nederlandse journalist durfde schrijven dat men " in deze regio een Dutroux kan tegenkomen op elke hoek van de straat ". Een andere correspondent in Brussel van een prestigieus Parijs dagblad schreef met veel ironie over de slechte smaak van de Belgen die periodisch hun gevoelen uiten in betogingen van collectieve woede.

Dit zijn twee voorbeelden die we moeten vermijden: enerzijds een vulgair en oppervlakkig materialisme dat uitloopt op het stigmatiseren van de arme mensen (en niet van de bazen die verantwoordelijk zijn voor de economische verloedering). Anderzijds ideologische constructies die een oorzaak proberen te vinden in een soort "mysterieuze Belgische geest".

Het geheel is meer dan de som van de delen. En wat is dit geheel ? Een crisis van het regime ? Deze dimensie is zeer duidelijk aanwezig : de instellingen die de harde kern vormen van de staat gaan openlijk met elkaar in de clinch. Maar er is meer : de bevolking stelt zich vragen over haar identiteit en haar toekomst. Ze schaamt zich over "haar" politieke klasse en "haar" middelmatige instellingen. Ze wil deze maatschappij veranderen, een maatschappij die sterk door elkaar geschud is, onrechtvaardig is en ondemocratisch. Ze wil deze strijd tegen de onrechtvaardigheid tot het einde doorvoeren. Ze wil een herdefinitie van "de natie" en wil daarin haar woordje meespreken. Zij van beneden willen niet meer geregeerd worden zoals voordien het geval was. Zij vanboven zijn nog in staat te regeren (de crisis is dus geen revolutionaire crisis), maar ze zijn diep verdeeld over de veranderingen die moeten worden aangebracht in haar overheersingssysteem. Het begrip van "nationale crisis" beschrijft het best de situatie. De Belgische geschiedenis kent maar één precedent: de koningskwestie in 1950...

Waarom deze crisis hier en nu ? Hierop een antwoord bieden betekent terugblikken op de manier waarop de Belgische samenleving, staat en burgerij is tot stand gekomen. Vervolgens moeten we zien hoe dit " Belgisch systeem " in crisis is gekomen de laatste 20 jaar. De conclusie is dat deze crisis niet uit de lucht is gevallen.

HET " BELGISCHE SYSTEEM "

België is een relatief recente en kunstmatige staat, opgericht door de grote Europese mogendheden en zonder een grote sociaal-historische legitimiteit. Deze staat is een zwakke staat en wordt het instrument waarmee de heersende klasse de confrontatie aangaat met een werkende klasse. De burgerij is zeer verdeeld door de nationale kwestie en heeft geen grote ervaring met een gecentraliseerd beheer. De arbeidersklasse daarentegen is zeer talrijk, weinig gepolitiseerd, maar in staat tot gewelddadige opstanden. De situatie is zeer explosief en komt niet tot uitbarsting omwille van een doorgedreven klassensamenwerking, zowel op politiek vlak (coalitie van de burgerij met de sociaal-democratie) als op sociaal-economisch vlak (sociaal overleg). Daaruit vloeit een pragmatisme, het typisch Belgische compromis, dat niet veel ruimte laat aan een politiek of ideologisch debat. De opdeling van de vakbondsbeweging en van de civiele maatschappij in twee "zuilen" is evenzeer een factor van stabilisatie. Tenslotte speelt de monarchie een rol van "laatste toeverlaat", vooral in periodes van crisis.

Maar de laatste 20 jaren is dit Belgisch systeem in een diepe crisis terechtgekomen. Drie elementen combineren zich hier:

  • een terugslag van de wereldeconomie (de lange neergaande golf sinds het begin van de jaren 70)
  • de internationalisering van het kapitaal (en de poging van de burgerijen van het oude continent om hierop een antwoord te bieden doorheen de constructie van de Europese Unie)
  • groeiende communautaire spanningen tussen Vlamingen en Franstaligen (en de poging hierop een antwoord te bieden via de staatshervorming.

ECONOMISCHE CRISIS EN IDENTITEIT

De lange neergaande golf heeft de Belgische economie op een specifieke wijze getroffen. Het sleutelelement hier is de parasitaire overheersing van de holdings. Die zijn zeer machtig in ons land sinds het begin van het kapitalisme, maar na 1940-1945 zijn ze eigenaar van een verouderde industriële structuur. De wereldoorlog heeft het productie-apparaat niet zo zwaar beschadigd. In tegenstelling tot andere kleine kapitalistische landen zoals Nederland en Zweden bijvoorbeeld, was de Belgische economie dus niet verplicht zich te moderniseren of zich te specialiseren op een bepaald terrein. Ze bleef tevreden met de export van half-afgewerkte producten.

In de tweede helft van de jaren 70 wordt het duidelijk dat de economische conjunctuur sterk veranderd is. Het financiekapitaal trekt zich snel terug uit de staalnijverheid, de steenkoolmijnen, de glasindustrie en de scheepsbouw. De staat snelt ter hulp : de verliezen worden gecollectiviseerd, sociale schokdempers worden afgebouwd, de loonkosten dalen en privatiseringen volgen. De Belgische economie stelt zich nog meer dan in de jaren 60 open voor multinationals, door een dure politiek van subsidies en belastingcadeaus aan investeerders. De werkloosheid, die door de industriële structuur sneller dan in andere landen 10% bereikt, daalt echter niet. Dat leidde tot een structurele bedreiging van het financieel evenwicht van de sociale zekerheid.

De sociaal-economische structuur van het land is dus zeer diepgaand gewijzigd in één generatie. Onze stelling is dat deze evolutie het nationale bewustzijn heeft aangetast, een bewustzijn dat al zwak was van in het begin. Het sociale element van deze identiteit is wel relatief belangrijk. Dat merkt men aan de gehechtheid aan de sociale zekerheid. De sociale achteruitgang verbrokkelt dus de nationale identiteit.

DEMOCRATIE EN BURGERSCHAP

Ook al ligt de economische evolutie aan de oorsprong van de existentiële crisis, ze komt tot uiting als een crisis van de burgerlijke democratie. Dit politieke aspect (superstructuur) heeft een zekere autonomie ten aanzien van de infrastructuur. Al de ontwikkelde kapitalistische landen kennen een crisis van politieke vertegenwoordiging, maar in België neemt die crisis een specifieke vorm aan. Dit land heeft drie algemene stakingen gekend voor het algemeen stemrecht.

Vandaag merken de mensen dat hun stem nog amper doorweegt op de politieke partijen of op de machtscentra. Ze zien dat de politieke beslissingen elders genomen worden dan in het stemhokje. Ze keuren de verzuiling af, de communautaire twisten, het cliëntelisme en het pragmatisme. Sommen spreken van poujadisme. Dat is een beetje kortzichtig: deze zelfde mechanismen, specifiek Belgisch, laten ook toe dat de kapitalistische minderheid haar macht behoudt over de sociale meerderheid.

DUTROUX BRENGT CRISIS AAN HET LICHT

Als we achteruitblikken, merken we dat alle grote gebeurtenissen die de afgelopen 15 jaar de publieke opinie geschokt hebben, van kortbij of veraf doordrongen zijn met existentiële vragen over België. Dat komt duidelijk tot uiting bij de begrafenis van Boudewijn, bij het Heizeldrama (een catastrofe in een voetbalstadium, die uitloopt op een regeringscrisis in 1985), bij de moordpartijen in Brabant (28 mysterieuze moorden in grote winkelcentra in de jaren 80), maar ook bij de angst voor werkloosheid en het inkrimpen van de sociale zekerheid. Het is niet verwonderlijk dat al deze thema's terug ter sprake komen in debatten.

België was zwanger van dit soort crisis. De moorden van Dutroux en de onmacht van de instellingen hebben al deze elementen verenigd. Sommigen vinden dat ongelooflijk, niemand had dat verwacht. Maar de uitleg is eenvoudig : de vraag over het lot van de kinderen is het topje van de ijsberg. Achter die vraag zit ook de angst voor de toekomst, een angst die gevoed wordt door een achteruitgang in de levensomstandigheden (we zagen dit reeds in het conflict over het onderwijs). De samenleving toont hier de wil om de essentiële menselijke kwestie terug vooraan op de agenda te plaatsen.

In het bewustzijn van brede lagen van de bevolking is het lot van de verdwenen meisjes een teken van de dreigende barbarij. Honderdduizenden mensen hebben beslist op te komen, zich te mobiliseren en deze maatschappij en haar politiek systeem te verwerpen. De ouders van de slachtoffers hebben hen hierin gesteund. Tegen hun wil in zijn deze ouders volkshelden geworden en ze hebben bewezen dat gewone mensen heel ingewikkelde problemen kunnen oplossen. Hun wapen is heel eenvoudig: de sociale mobilisatie, emotie tonen en de waarheid zeggen. Dat is verschrikkelijk efficiënt : driehonderdduizend mensen - Vlamingen, Walen, migranten - hebben dit aangetoond op 20 oktober 1996 in Brussel.

De Belgische crisis in de herfst 1996 heeft alleszins een verre draagwijdte. Ze toont de diepgaande tendenzen van een sociale beweging. Via de massale mobilisatie wordt het Europa van Maastricht en haar monetaire politiek in vraag gesteld. Via de woede tegen het gerechtelijk apparaat, wordt heel het staatsapparaat met de vinger gewezen als een koude bureaucratie, arrogant, log en in dienst van degenen die de macht hebben. Via de emotie van de bevolking komt de absurditeit aan het licht van een maatschappij die niet in staat is geluk te brengen voor haar bevolking ondanks de enorme wetenschappelijke en technische middelen die ze tot haar beschikking heeft. Een dergelijke mobilisatie bracht ook de degeneratie aan het licht van de traditionele linkerzijde, die niet in staat was een antwoord te bieden op deze nationale crisis. Maar los van de apparaten van medebeheer van het systeem werden in democratische en progressieve milieus debatten gevoerd vol passie over de houding die moest aangenomen worden ten aanzien van deze massabeweging.

Zoals tijdens de sociale beweging in 1995 in Frankrijk heeft een deel van de intellectuele linkerzijde de massa's beschreven als " irrationeel ". Ze kozen de kant van de "rechtsstaat", zogenaamd als dam tegen extreem-rechts. De groenen oordeelden correct dat de crisis een goede zaak was, maar ze hebben er niets aan gedaan om de band te leggen met een economisch en sociaal programma. Dat is nochtans essentieel om zin te geven aan heel het gevecht voor burgerrechten (arbeidsduurvermindering, bijvoorbeeld).

De revolutionair-marxisten zijn verplicht creatief en vindingrijk te zijn. Ze moeten proberen aan te tonen dat een echte uitweg uit de crisis waarin de mensheid zich bevindt, slechts mogelijk is als de sociale meerderheid zelf kwesties in handen neemt die haar nu onttrokken worden, namelijk het gerecht, maar ook de economie en de politiek.

Naar boven