Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Links heeft geen populisme maar een programma nodig PDF Print Email
Geschreven door David Dessers op maandag, 01 september 2008
In zijn opiniestuk ‘Pleidooi voor populisme’ (DeMorgen - 27/08/08) stelt David Van Reybrouck vast dat er ook in België ruimte bestaat voor een nieuwe en volkse linkse partij, een beetje de evenknie van de Nederlandse SP. Zolang een dergelijke partij niet bestaat, laat de linkerzijde een groot deel van de kiezers in de kou staan en levert ze die in feite over aan rechtse populisten als De Decker of het VB. Hoewel ik het met deze basisstelling uit het stuk wel eens ben, vind ik de analyse van Van Reybrouck op enkele punten wat kort door de bocht.

Zo vind ik dat de auteur nogal vlotjes de klassieke, sociaal-economische links-rechts tegenstelling als achterhaald verklaart en zich te exclusief baseert op de nieuwe cultuur-ethische breuklijn van kosmopolitisme versus nationalisme. De loodgieter, stelt Van Reybrouck, verdient vandaag soms evenveel als de net afgestudeerde arts, maar door het opleidingsverschil tussen beide verschillen hun wereldbeelden wel grondig. De loodgieter, die kennelijk graag de polonaise danst op Marbella en geen hoge pet op heeft van migranten, herkent zich niet langer in een te politiek-correcte linkerzijde en maakt de oversteek naar populistisch-rechts. Het antwoord op dit probleem dringt zich dan ook op: een links-populisme moet het rechts-populisme het gras voor de voeten maaien.

De groeiende culturele kloof tussen het loftsocialisme van de leiding van de sp.a en de klassieke arbeidersbasis is zondermeer treffend. Maar volgens mij is dat cultuurverschil wel degelijk gelieerd aan de politieke opties die de Europese sociaal-democratie tijdens de jongste 25 jaar heeft genomen en die grote sociaal-economische gevolgen hebben teweeggebracht.

In de jaren 70 begon de economische motor te sputteren en zagen we een stevige toename van de werkloosheid in heel Europa. Sindsdien rukten de neoliberale recepten op als het geliefkoosde politieke antwoord op die groeiende crisis. Die recepten zijn gekend: de economie zou nieuw leven in geblazen worden door de greep van overheid op de economie te verkleinen, de concurrentie op te voeren, de loonkosten aan banden te leggen, openbare diensten te privatiseren, de private bedrijven fiscaal in de watten te leggen, uitkeringen te activeren en de arbeidsmarkt te flexibiliseren… Dit beleid werd in heel Europa gevoerd en werd zelfs de hoeksteen van het nieuwe Europa van Maastricht. Ook België ontsnapte niet aan dit neoliberalisme, al zijn er zeker Europese landen die een agressievere dosis te verwerken kregen. Niemand kan erom heen; de sp.a en de PS maakten tijdens de afgelopen 19 jaar onafgebroken deel uit van de regeringen in dit land en waren dus de mede-uitvoerders van dat neoliberale beleid.

Waar staan we vandaag dan, twintig jaar later? Voor het bedrijfsleven heeft het neoliberalisme voor een stuk zijn dienstbaarheid bewezen. Ja, de laatste jaren ging het eigenlijk opperbest met de Belgische bedrijven. Tijdens het jaar 2005 boekten de 97 beursgenoteerde Belgische bedrijven bijvoorbeeld samen een winst van 18 miljard euro, waarvan 7,4 miljard rechtstreeks werd uitbetaald aan de aandeelhouders. De bedrijfswereld kon ook al sinds half jaren 90 rekenen op jaarlijkse verminderingen van de patronale bijdragen, die inmiddels opgelopen zijn tot ruim boven de 5 miljard euro. Geld dat we kwijt zijn voor de financiering van ons sociaal beleid. De nieuwe regering heeft daar nu nog de notionele intrest aan toegevoegd, een nieuwe vorm van belastingsvermindering voor bedrijven, dit keer via de vennootschapsbelasting.

Daar tegenover staat een wereld van de arbeid die globaal genomen verliest. Volgens recente studies is het aandeel van de lonen en de uitkeringen in het nationaal inkomen inmiddels gezakt tot onder de 50%. Hoewel we met z’n allen jaarlijks meer welvaart tot stand brengen, slagen we er dus steeds slechter in om die welvaart te verdelen. Dit is een rechtstreeks gevolg van de neoliberale maatregelen die de sociale herverdelingsmechanismen uitholden. In een rapport van het VBO lezen we hierover: “De cijfers tonen aan dat de ondernemingen meer profiteren van de globalisering dan de werknemers”.

Binnen de wereld van de arbeid zijn er zeker nieuwe breuklijnen ontstaan. Niet elke loontrekkende ondervindt dezelfde hinderlijke gevolgen van het neoliberalisme en er zijn er in de bovenste lagen die zeker hun graantje hebben meegepikt.  Maar daartegenover staat een groeiende groep van mensen –heel wat cijfers vanuit verschillende invalshoeken bevestigen die tendens – die wel een heleboel materiële en immateriële zekerheden zijn kwijtgespeeld door die socio-politieke veranderingen. Door het beteugelen van de uitkeringen, het oprukken van interimwerk en andere flexibele arbeid, een aanhoudende loonmatiging aan de één kant en een stijgende levenskost aan de andere kant, krijgen steeds meer landgenoten de touwtjes niet langer aan elkaar geknoopt. Vijftien procent van de Belgen, oftewel meer dan 1,5 miljoen mensen, leeft in armoede. Bijna één gepensioneerde op vijf is arm. En zelfs een typisch angelsaskisch fenomeen als werkende armen rukt op in heel Europa.

Het gaat er niet om de situatie ellendiger voor te stellen dan ze zou zijn. We willen er gewoon op wijzen dat de tegenstelling in onze samenleving veel dieper gaat dan enkel maar een cultureel-ethische tegenstelling. Onder invloed van het neoliberalisme is er een grote pool van mensen ontstaan aan wie de politiek niet veel te bieden heeft. Het is bijna niet te geloven hoe weinig politieke aandacht naar deze mensen gaat. Wil je hun lot verbeteren, zal je meer nodig hebben dan een vleugje populisme. De grote uitdaging voor de linkerzijde vandaag bestaat erin om een politieke kracht tot stand te brengen die het beleid van de laatste 25 jaar kan omkeren en sociale herverdeling en openbare dienstverlening terug op de politieke agenda kan plaatsen.

Ik ben het eens met David van Reybrouck dat de huidige, parlementaire linkerzijde daar niet goed geplaatst voor is. Ze spreken de taal van de “mannen en madammen met een diplom”, stelt Van Reybrouck.  Ik ben het ermee eens maar zou er nog aan toevoegen dat ook hun beleid van de afgelopen jaren het bijzonder moeilijk maakt om die mensen aan de basis nog aan te spreken. Velen van hen hebben zich afgekeerd van het beleid en vonden bij de laatste verkiezingen misschien wel in een De Decker de efficiëntste manier om het estblishment een stomp in de maag te verkopen.

Ik ga er daarom vanuit dat we in de eerste plaats nood hebben aan een consequent linkse politieke kracht om op dit probleem een antwoord te bieden. Waarom dat het ook om een populistische kracht moet gaan is mij minder duidelijk. Alles hangt er natuurlijk vanaf hoe je het begrip populisme omschrijft. Ik ben het natuurlijk eens dat een progressief politiek project zich moet bekommeren om ‘Rodney en Shania’. Maar het verschil tussen een volkse, linkse politiek en links populisme lijkt me dat subtiele verschil tussen goed aanvoelen wat er in de buik van de maatschappij omgaat en er in de juiste taal de goede politieke antwoorden op te formuleren en aan de andere kant eender welke buikgevoelens meteen achternahollen of zelfs ophemelen om ze electoraal uit te buiten. Dat laatste lijkt me eerder een gevaarlijke optie voor links. Ik bewonder Jan Marynissen om de krachttoer die hij heeft uitgehaald met zijn SP, maar het neemt niet weg dat ik de tirades tegen bijvoorbeeld “criminele vluchtelingen” minder geslaagd vind. Dan liever de Franse postbode Olivier Besancenot die steeds beter scoort bij een volks en lageropgeleid electoraat, maar die er nooit aan toegeeft om racistische of sexistische buikgevoelens op te hemelen. Een waarlijk pogressief project moet in de eerste plaats consequent links zijn en ja, de taal van het volk spreken, maar zou geen populisme nodig moeten hebben. Hoe dan ook, er ligt een stapel werk te wachten voor de consequente linkerzijde in België.

Naar boven