Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Een green new deal I: De crisis, Keynes en het klimaat PDF Print Email
Geschreven door Willem Bos op dinsdag, 24 maart 2009

Naast een economische crisis hebben we ook te maken met een klimaatcrisis. We moeten de economische crisis aangrijpen om tot een grondige vergroening van onze economie over te gaan. Een ‘new green deal’ wordt deze poging om twee vliegen in een klap te slaan door velen genoemd. De Britse econoom Keynes uit het begin van de vorige eeuw is daarbij de grote inspirator. Maar aan welke eisen moeten dergelijke plannen voldoen om werkelijk effectief de crisis te bestrijden en tegelijkertijd het klimaat te redden?

Het klinkt uiterst aantrekkelijk. ‘Een new green deal’, de economische crisis aangrijpen om nu werkelijk de draai naar een vergroening van de economie in te zetten. Stimuleren van de economie en tegelijkertijd werken aan de oplossing van de klimaatcrisis. Het aantal plannen, voorstellen of losse gedachten die dit betogen zijn inmiddels niet meer te tellen.

Toch is er alle reden om kritisch te kijken naar welke maatregelen onder welke voorwaarden werkelijk een bijdrage kunnen leveren aan de beoogde doelen. In het eerste deel van dit artikel gaan we in op het effect op de economische crisis. In het tweede deel kijken we naar de effecten op de klimaatcrisis.

Keynes is terug

Alle plannen voor een ‘green deal’ grijpen impliciet of expliciet terug op de beroemde Britse econoom uit het begin van de vorige eeuw, John Maynard Keynes. Hij ontwikkelde zijn economische opvattingen naar aanleiding van de grote crisis van de jaren 30. Een liberale benadering van de economie was toen dominant. Daarin was geen plaats voor een actief ingrijpen van de overheid in de economie. De heersende opvatting en praktijk was dat de overheid de crisis moest laten uitwoeden en de markt zijn werk laten doen.

Bij Keynes en zijn volgelingen (Keynes overleed in 1946) ligt de nadruk op de vraagkant van de economie. Hij bepleitte overheidsinvesteringen in tijden van economische neergang om het herstel van de economie te stimuleren. Volgens Keynes moest het oplopen van de overheidsuitgaven in tijden van crisis voor lief worden genomen omdat dit later door de groei van de economie weer ongedaan kon worden gemaakt.

De eerste omvangrijke overheidsinterventies in tijden van crisis vonden plaats in het kader van de zo genoemde ‘New deal’ (herschikking) onder de Amerikaanse president Roosevelt. Vandaar dat er nu over een ‘new green deal ‘wordt gesproken. Roosevelt lanceerde na een groot aantal andere maatregelen in de lente van 1938 een uitgavenprogramma van 5 miljard dollar om de koopkracht te laten toenemen. Daarbij stegen de overheidsuitgaven van 3 procent naar 9 procent van het Bruto Nationaal Product (BNP).

Deze maatregelen leidden echter niet tot een heropleving van de economie in de VS. Die kwam pas dankzij de oorlogseconomie in de jaren veertig. Toen stegen de overheidsuitgaven tot een derde van het BNP. In 1944 verdubbelde de industriële productie in de VS en liep de werkloosheid snel terug.

De groei van de Amerikaanse en later ook de Europese en Japanse economie in de periode na de Tweede Wereldoorlog was het gevolg van de gecombineerde grootschalige vernietiging van productiecapaciteit door crisis en oorlog, een daling van de lonen en levensomstandigheden van de bevolking en enorme investeringen in de wapenindustrie.

Beperkt effect

Een politiek enkel gericht op het stimuleren van de vraag heeft slechts een beperkte, remmende werking op een economische crisis maar kan deze niet voorkomen of ‘oplossen’. Het wegvallen van de ‘vraag’ is immers slechts één aspect van de crisis. Het is noch de aanleiding noch de fundamentele oorzaak van de crisis.

Het stimuleren van de koopkracht kan een rem leggen op het zichzelf versterkende effect van de crisis. Maar zelfs als men genoeg geld in de economie pompt om het wegvallen van de koopkrachtige vraag te compenseren (en dit doet op een manier waardoor mensen dat geld ook meteen uitgeven en niet gaan oppotten), dan nog leidt het niet vanzelf tot een opleving van de economie.

Die opleving komt er pas als de bezitters van kapitaal op grote schaal weer besluiten hun geld productief in de economie te investeren. Als er weer nieuwe bedrijven worden opgezet en bestaande bedrijven hun capaciteit uitbreiden. Kapitaalbezitters maken pas dergelijke investeringen als ze er van overtuigd zijn dat de bodem van de crisis bereikt is en ze weer met een gering risico en een gunstig rendement kunnen investeren. Of de kapitaalsbezitters moeten gedwongen worden te investeren, maar dan naderen we de rand van het kapitalisme.

De afgelopen decennia waren in de ontwikkelde kapitalistische landen een periode van lage lonen, stagnerende of dalende koopkracht, stijgende winsten en daarbij sterk achterblijvende investeringen. De winsten werden ingezet voor speculatie op de beurs en investeringen in onroerend goed. Kredietfaciliteiten werden vergemakkelijkt. De geweldige groei van de financiële sector en uiteindelijk het uit elkaar spatten van die bubbel was daar het gevolg van.

Een werkelijk herstel van de wereldeconomie kan alleen plaats vinden na fundamentele verandering in de maatschappelijke krachtsverhoudingen en die worden door een politiek van het stimuleren van de vraag - al dan niet in combinatie met strengere regelgeving en toezicht - niet bereikt. Daar is veel meer voor nodig.

Verandering krachtsverhoudingen

De grote crisis van de jaren dertig was de achtergrond voor een historische nederlaag van de arbeidersklasse, met name in Europa, als gevolg van een combinatie van crisis, fascisme, stalinisme en oorlog. Ook op internationaal vlak vonden er belangrijke veranderingen in de politieke verhoudingen plaats. De VS kregen een dominante positie, de Europese mogendheden moesten met een bijrol op het wereldtoneel genoegen nemen en voormalige koloniën bereikten een formele zelfstandigheid.

De periode van groei van de kapitalistische economie in de jaren vijftig en zestig ging gepaard met een gestaag herstel van de arbeidersbeweging met name in Europa. De koopkracht van de arbeidersklasse nam langzaam toe en in het kader van de welvaartsstaat werden er allerlei sociale voorzieningen uitgebouwd. Ook die periode, waarin de verschillende overheden een belangrijke rol in de economie speelden, wordt vaak met de naam Keynes geassocieerd.

Maar aan deze inhaalslag kwam een einde. De periode van midden jaren zeventig tot begin jaren tachtig was er een van crisis en stagnatie. Als reactie hierop werd het neoliberale model dominant. Dat moest niets hebben van overheidsbemoeienis met de economie. Alles is gericht op het vergroten van de winsten door het laag houden van de lonen, de sociale uitgaven en de overheidsuitgaven in het algemeen. Het doorvoeren van de neoliberale politiek ging gepaard met een verzwakking van de arbeidersbeweging: terugloop van de omvang en strijdbaarheid van de vakbonden, terugloop van linkse organisaties, omarming van het neoliberalisme door de sociaal-democratie.

Met de huidige crisis dreigt de positie van de arbeidersklasse nog verder verzwakt te worden. De werkloosheid neemt snel toe en dat leidt tot een neerwaartse druk op de lonen. De pensioenen zijn nu al in gevaar en naarmate de crisis doorzet zal het steeds meer de vraag worden wie er voor de gevolgen van de crisis opdraait. De bankiers, aandeelhouders en andere delen van de bezittende klasse die zich de afgelopen periode zo schaamteloos hebben verrijkt? Of de werkenden en werklozen, de migranten en al die andere gewone mensen die de afgelopen periode kort werden gehouden zodat de winsten steeds verder konden stijgen?

In principe zijn er verschillende uitwegen uit de crisis. Die van een nieuw kapitalistisch herstel door middel van een drastische verdere daling van de lonen, sociale voorzieningen en overheidsuitgaven, zodat de winstgevendheid van bedrijven weer kan herstellen. Of juist van een beteugeling van de vrije marktwerking en stappen in de richting van een economie waar het niet om de winst maar om mens en milieu draait.

Welke kant het uiteindelijk op gaat zal bepaald worden door sociale strijd. Allerlei plannen en voorstellen om de crisis te bestrijden moeten dan ook beoordeeld worden vanuit dat perspectief. Leveren zij een bijdrage aan het versterken van de positie van de kapitaalsbezitters en het kapitalisme als zodanig, of versterken zij de positie van degene die daar het slachtoffer van zijn?

Vanuit dit oogpunt moeten we de verschillende maatregelen die in het kader van een keynesiaans programma worden voorgesteld beoordelen. Niet op basis van de pretentie dat ze de crisis op kunnen lossen maar op basis van de vraag of ze de positie van de slachtoffers van de crisis versterken. Maatregelen die de koopkracht van vooral de armsten vergroten verdienen natuurlijk steun maar een algemene belasting verlaging die vooral de rijken ten goede komt niet. Voorstellen om geld te pompen in noodlijdende bedrijven moeten we afwijzen – in plaats daarvan moeten we pleiten voor het in gemeenschapshanden brengen van vitale sectoren en arbeiderscontrole in de bedrijven. In plaats van een verlaging van de pensioenen en/of verhoging van de pensioenpremies van werknemers moeten belastingparadijzen, top inkomens en bonussen aangepakt worden. We moeten ons verzetten tegen pogingen om de verdeeldheid tussen bevolkingsgroepen te vergroten. Eenzelfde benadering, het beoordelen van voorstellen aan de hand van de vraag of ze positie van de zwakken in de samenleving versterken of niet, moeten we ook hanteren als het gaat om de klimaatcrisis.

 

Naar boven