Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Wegwijzer voor de financiële crisis PDF Print Email
Geschreven door Isaac Joshua op woensdag, 08 oktober 2008

Isaac Joshua is lid van de wetenschappelijke raad van Attac, en militant van de LCR, de Franse zusterorganisatie van de SAP. Hij publiceerde verschillende boeken over financiële crises, waaronder 'Une trajectoire du capital. De la crise de 1929 à celle de la nouvelle économie', waarin hij de lange ontwikkeling van het kapitalisme laat zien, en de achtergronden van de neoliberale crises verheldert. In onderstaand artikel, dat hij schreef voor het tijdschrift Savoir/agir, gaat hij dieper in op de oorzaken van de huidige financiële crisis. Het werd vertaald door Attac-Vlaanderen (http://vl.attac.be/).  

Wegwijzer voor de financiële crisis

Over het kapitaal spreken, betekent het over de crisis van het kapitaal hebben. De fundamentele instabiliteit van het systeem komt en kwam altijd op hetzelfde neer: elke periode van expansie is altijd de voorbode van een periode van neergang. Het liberalisme poneert dat de bevordering van de privé-belangen leidt tot een collectief evenwicht. Marx beweert precies het omgekeerde. Voor hem is de kern van het kapitalistisch systeem gekenmerkt door een tegenstelling tussen de productie, die een almaar socialer karakter vertoont, en het privé-bezit dat op een almaar smallere basis berust. Deze contradictie blijft latent tijdens normale periodes, maar wordt apert tijdens crisissen. De beslissingen die elke privé kapitaalbezitter neemt om zijn strikt persoonlijke eigendom te vrijwaren, bedreigen dan de algemene stabiliteit van het systeem, precies omdat die beslissingen een brede maatschappelijke draagwijdte hebben.

Heel lange tijd nochtans functioneerde het kapitalisme in een omgeving van hoofdzakelijk kleine producenten (landbouwers, enzovoort). Dat zwakte de crisissen af. In een heterogeen milieu krijg je allerlei vormen van discontinuïteit die de verspreiding van de epidemie afremmen. De homogeniteit van een economie die herleid is tot de twee uitersten, enerzijds de op aandelen gebaseerde naamloze vennootschappen en anderzijds de loonarbeid, vormt daarentegen een zware belasting. Zo meen ik grote crisis van 1929 in de VSA te kunnen zien als het resultaat van een snelle terugloop van de kleine productie(1) tijdens de overgangsperiode van de 19e naar de 20e eeuw. De enorme vooruitgang die de op loonarbeid gebaseerde sector van de naamloze vennootschappen plots had gemaakt, had de diversiteit van de Amerikaanse economie brutaal verkleind, wat de alles meeslepende boom van de jaren dertig teweegbracht. Met de Amerikaanse crisis van 1929 begint dan ook een serie grote crisissen. Zij luidt het tijdperk in van crisissen van een economie hoofdzakelijk gebaseerd op loonarbeid.

Maar hoe dan verklaren dat na de Tweede Wereldoorlog er geen opeenvolging van almaar hevigere crisissen werd waargenomen? In tegendeel, we beleefden dertig jaren van sterke en regelmatige expansie. De eerste verklaring is dat er een nieuw systeem van regulering van de economie is gekomen. Dat zogenaamde fordistische systeem heeft de gevolgen getrokken uit de massale invoering van de loonarbeid in de landen met een ontwikkelde economie. Het systeem heeft zich toen namelijk van middelen voorzien om de vraag te stabiliseren zodra de eerste tekenen van een recessie zich deden gevoelen. Dat gebeurde door de overheid een grotere rol toe te kennen. Men schiep nieuwe sociale verhoudingen met de loonarbeiders. Men vergrootte het aandeel van de sociale bijdragen in de loonsom en dus ook in het beschikbare inkomen van de gezinnen. En ook verwierven de overheidsuitgaven een toegenomen belang in het Bruto Binnenlands Product (BBP).

Toch mag je, bij het beschouwen van de naoorlogse conjunctuur, ook niet de zeer uitzonderlijke periode tussen 1914-1945 uit het oog verliezen. In amper dertig jaar kregen we twee wereldoorlogen plus de zwaarste economische crisis die de wereld ooit had meegemaakt. Mijn hypothese is dat de hoge winstratio die Europa en de VSA vanaf 1946 hebben gekend in de eerste plaats te verklaren is door het feit dat men een soort inhaalfase beleefde. In Europa hadden de twee wereldoorlogen en de grote crisis een aanzienlijke vernietiging, slijtage en niet-hernieuwing van vast kapitaal teweeg gebracht. Zodra de voorwaarden om de economie opnieuw op gang te krijgen gerealiseerd waren, kregen we een aanstormende golf van kapitaalaccumulatie. Die werd ook gevoed door de mogelijkheid om de technische voorsprong van de VSA in te voeren. In de VSA verkleinde of stagneerde het volume van vast productiekapitaal vanaf 1931, als gevolg van de grote crisis. Ook hier was er een inhaaleffect. Dat kwam neer op “de achterstand inlopen” in vergelijking tot wat de situatie had kunnen zijn als men de trend van het verleden had kunnen aanhouden. Zowel in Europa als in de VSA, resulteerde zowel de massale vernieuwing en verjonging in de breedte van de hoeveelheid vast kapitaal als de versnelde innovatieverspreiding in een opwaartse stuwing van de kapitaal- en arbeidsproductiviteit, wat de winsten op peil hield.

Maar aan alles komt een einde. Een inhaalbeweging geraakt op den duur buiten adem. In Europa en de VSA vertonen de winstmarges vanaf de tweede helft van de jaren 60 een neerwaartse trend die voortduurt tot het begin van de jaren 80. Op dat ogenblik heeft die de bodem bereikt. Het voortbestaan van het systeem komt in het gedrang. De winstmarges moeten absoluut weer omhoog en dus moet men opnieuw de handen vrij hebben. Het fordistische reguleringsysteem moet eraan geloven. Alle beschermende structuren gaan over boord. De markten worden geliberaliseerd en de overheid ingeperkt.

Deze ruwe schets van hoe het kapitaal gedurende een eeuw geëvolueerd is, toont hoe het kapitalisme zich voortbeweegt op een uiterst smalle weg tussen twee afgronden. Enerzijds die van de instorting, als de economische activiteit onvoldoende wordt ondersteund. Anderzijds die van de verstikking als de regulering te extreem wordt. Het hardnekkige najagen van winst maakt dat de kapitalistische productiewijze een steeds grotere ruimte opeist ten koste van de kleine productie, en dat ze op die manier haar homogeniteit, dus haar instabiliteit vergroot, wat gebleken is met de crisis van 1929 in de VSA. De kwalijke gevolgen van de instabiliteit leidden vervolgens tot regulering, zoals dat het geval was na de grote crisis, wat dan weer leidde tot een afkalving van de winstratio die het gevolg was van de inperking van het vrije ondernemingschap. Van zodra de vermindering van de winstvoet een bepaalde diepte heeft bereikt, wordt de ingevoerde regulering ontmanteld. Dat tast dan weer de stabiliteit aan, zoals we het hebben kunnen constateren in de jaren 1990 na de opkomst van de liberale mondialisering: de Mexicaanse crisis van 1994-95 heeft maar één land getroffen, deze van 1997 een hele continentale regio, namelijk Zuid-Oost Azië. De crisis van de zogenaamde Nieuwe Economie(2) heeft toegeslagen in het hart van het systeem, namelijk de VSA. Terwijl de huidige financiële crisis de hele wereld bedreigt.

In de ontwikkelde landen bestaat de actieve bevolking hoofdzakelijk uit loontrekkers. De kleine productie betekent daar nauwelijks nog iets. Er is dan ook geen enkele hinderpaal meer, die kan voorkomen dat de fundamentele instabiliteit van het systeem zich in al zijn omvang kan manifesteren. Nu het fordisme kapot is gemaakt, moet er iets in de plaats komen, want het probleem is niet opgelost. De globale vraag moet in stand gehouden worden opdat de recessie geen depressie zou worden. Aangezien de conservatieve revolutie zich energiek verzet tegen een onderhandelde verdeling van de toegevoegde waarde, heeft ze nog maar één uitweg: de gezinnen met alle mogelijke middelen aansporen om hun consumptie te verhogen, en dus te ontsparen en hun schuldenlast te vergroten. Inderdaad, bij een gelijk inkomen verhoogt de consumptie als de mensen minder sparen. Als de mensen meer schulden aangaan om te consumeren, vermijdt men de nachtmerrie van de loonsverhogingen. In de VSA heeft het keynesiaanse sociaal pact plaats gemaakt voor een regime van superconsumptie doordat gezinnen zich tot over de oren in de schulden hebben gestoken. Met dat pact was het mogelijk om met vallen en opstaan een evenwichtspunt te bereiken. Het nieuwe model dreigt daarentegen in elkaar te storten omdat het berust op almaar grotere onevenwichtigheden. Nochtans moest de intrestverhoging de gezinnen aansporen tot meer besparingen wat dan weer hun schuldenlast zou verkleinen. Dat is echter niet gebeurd. Het systeem heeft de gemakkelijkste weg gekozen, namelijk consumeren en de spaarfunctie overlaten aan de virtuele beurswinsten of aan de hypothetische waardevermeerdering van het vastgoed en schulden aangaan waarbij gerekend werd op de prijsstijging van zijn aandelenportefeuille of op toekomstige mogelijkheden van herfinanciering. Men geraakt gewoon aan het gemakkelijke geld dat in een ongecontroleerde wereld van geliberaliseerde financiën alleen maar de speculatieve zeepbellen vergroot.

De kettingreactie, die in de VSA de crisis van de Nieuwe Economie (in 2001) deed uitmonden in de huidige financiële crisis, illustreert volkomen de uitzichtloosheid van dit model. Die crisis van de Nieuwe Economie werd voorafgegaan door een uitzonderlijk grote zeepbel op de beurs, de enige die te vergelijken was met die van de jaren twintig. We kenden een snelle stijging van de winsten, waarbij zich ook nog een accumulatie- en schuldcrisis voegde die gestuwd werd door de speculatie. Zoals men kon verwachten was de reactie daarop navenant: de beurszeepbel barstte wat in de ondernemingen leidde tot een stormachtige val van de investeringen (- 4,2% in 2001 en - 9,2% in 2002) en tot een in elkaar zakken van de productie en de werkgelegenheid.

Toch werd de recessie geen depressie. Dat is te verklaren door de gezinsuitgaven die op peil bleven. De gezinnen hebben hun spaarquote tot op een historisch dieptepunt laten zakken (1,8% in 2001) ten voordele van de consumptie. Maar men heeft vooral een waarachtige schoktherapie aangewend waarbij zowel budgettaire als monetaire beleidsmaatregelen werden getroffen. De budgettaire politiek richtte zich op de gezinnen wat resulteerde in een verbazingwekkende volte face: van een comfortabel overschot van 239,4 miljard dollar vergleed men naar een indrukwekkend tekort van 282,1 miljard dollar in 2002. Het was echter de monetaire politiek die de hoofdrol heeft gespeeld. De voornaamste rentevoet van de Fed werd in een mum van tijd herleid van 6% naar 1%. Op slag maakten de schulden van de Amerikaanse gezinnen een nooit geziene sprong van 30%, wat het begin betekende van de schuldencrisis die we vandaag zien. De gevolgen van de eerste zeepbel, degene die de beurs deed wankelen, heeft men maar ongedaan kunnen maken door hals over kop te vluchten in een tweede zeepbel, deze keer in de sfeer van het vastgoed. De huidige crisis is in feite de voortzetting van de crisis van de Nieuwe Economie. Die is niet overwonnen, maar eerder als het ware opgeborgen in geaccumuleerde onevenwichtigheden. Ten gevolge van een reeds lang van tevoren begonnen voorwaartse vlucht heeft men de eindafrekening kunnen uitstellen, met behulp van het model dat we hierboven hebben beschreven: almaar minder privé en publiek sparen, en steeds maar meer schulden bij de gezinnen. Maar dan moet men natuurlijk die door niets onderbouwde overconsumptie financieren. Als je het binnenlands spaartekort wil compenseren en tevens voedsel wil blijven geven aan de consumptieboulimie, dan eist dat van de rest van de wereld een voortdurende instroom van enorme sommen, die in 2006 meer dan 6% bedroegen van het Amerikaanse BBP. Het model voegt bij de interne onevenwichtigheden van de Amerikaanse economie ook nog eens de steeds weerkerende onzekerheden van de financiering van een buitenlands tekort dat nu ongekende diepten heeft bereikt.

Het uiteenspatten van de vastgoed zeepbel had de welbekende effecten. Het grootste risico komt van de mogelijke kredietbeperkingen door de banken die zich bedreigd voelen, of het nu om hypothecaire kredieten (aankoop van woningen) gaat, om verbruikerskrediet of om leningen aan ondernemingen. Die beperkingen zouden de Amerikaanse economie kunnen verlammen en ze in een recessie storten. Dat kan bijzonder zwaar wegen op gezinnen die gewoon waren om op krediet te consumeren. Men mag het rijkdomeffect niet uit het oog verliezen, dat stelt dat de waardevermindering van de woningen een negatief impact op de consumptie met zich brengt, zeker bij gezinnen die gewoon zijn om allerlei leningen aan te gaan, waarbij ze vertrouwen op de waarde van hun woning. Welnu, in de VSA neemt de gezinsconsumptie een uitzonderlijke plaats in (70% van het BBP).

De beruchte subprimekredieten(3) zijn slechts een logisch bijproduct van de zeepbel. De echte innovatie bestond erin dat de banken die leningen hebben doorverkocht, waarbij ze de hypotheekleningen omvormden in kredietpapier. Dat bood het voordeel dat de banken aldus konden vermijden dat er op hun balans te veel dubieuze schulden stonden. Het nadeel was echter dat aldus het risico verspreid werd over de hele Amerikaanse economie, en zelfs in het buitenland. Die miljarden en miljarden twijfelachtige schulden zijn natuurlijk niet verdwenen. Ze moeten ergens opgeborgen zitten. Maar waar precies? En zo groeit wereldwijd het wantrouwen. Twee soorten crisis bedreigen nu de banken. Vooreerst een liquiditeitscrisis, want het wordt almaar moeilijker voor de banken om bij andere banken geld te lenen, en dat verplicht de centrale banken tot massieve geldinjecties. En dan is er een rentabiliteitscrisis, want de verliezen als gevolg van de vastgoedcrisis moeten van de winst worden afgetrokken of moeten gedekt worden door nieuwe kapitaalinbreng - als dat nog mogelijk is, zo niet dreigt het failliet. Prestigieuze instellingen zoals Citigroup, Merrill Lynch of JP. Morgan hebben voor de derde en vierde trimester van 2007 kolossale waardeverminderingen op hun activa aangekondigd. Aldus belandden we in een nieuwe fase van de crisis: de banksector van de grootste wereldmogendheid werd zwaar getroffen, sommige van de grootste banken worden bedreigd.

Tegenover dat gevaar beschikt de Amerikaanse politiek maar over een heel bescheiden manoeuvreermarge. In 2001 heeft men een ware depressie kunnen vermijden door de gezinsconsumptie met leningen te financieren. Dat gaat nu niet meer, toch niet meer op zo’n grote schaal. Bijna in een panische reactie heeft de Fed haar rentevoet verlaagd (op 22 januari) tot 3,5%. Om te beginnen is het echter niet zeker dat dit de ondernemingen zal aansporen om te investeren. Vervolgens in hoeverre zal dat de gezinnen ertoe brengen om nog schulden aan te gaan, aangezien we toch volop in een schuldencrisis zitten? Bovendien is de spaarquote van de gezinnen tot nul gedaald. Daarbij komt ook nog dat om het relanceplan van Bush te financieren (250 miljard dollar) er geen begrotingsoverschot is maar een tekort dat in 2006 al 2,6% van het BBP bedroeg. Ten slotte hangt er ons nog altijd een zwaard van Damocles boven het hoofd, namelijk het tekort op de Amerikaanse betalingsbalans, dat de dollar in vrije val stort ten aanzien van de euro.

De Amerikaanse economie staat voor een afschrikwekkend dilemma. Ofwel beperkt men de onevenwichtigheden, maar dan riskeert men een depressie. Ofwel zwengelt men de economische activiteit weer aan, maar dan vergoot men de onevenwichtigheden. Als de gezinnen hun schuldenratio verkleinen dan bedreigt dat de economische activiteit. Als ze voortgaan met zich in de schuld te steken, staat de volgende crisis voor de deur. Als de spaarquote van de gezinnen even onbeduidend blijft, is de financiering van de Amerikaanse economie niet gewaarborgd. Herstelt die spaarquote zich dan tast dat de consumptie aan. Gaat de Fed door met haar rentevoet te verlagen dan riskeert men een ineenstorting van de dollar. Wil ze dat vermijden, dan verlaagt ze de rente niet, maar krijgt de economie ook geen aansporing.

De Amerikaanse economie speelt de rol van locomotief voor de hele wereld. Er is er geen andere. Dat zegt genoeg over de impact van een eventuele Amerikaanse recessie. De liberale mondialisering heeft die kwetsbaarheid veralgemeend door de loonarbeid te veralgemenen, door een financialisering in te voeren die zwanger is van nieuwe gevaren en door de hele planeet onderling te verbinden. De fabelachtige economische groei van China zal niet helpen, want die is in realiteit erg afhankelijk van het activiteitsniveau van de Amerikaanse economie, iets dat geldt voor talloze landen die zich nog in volle ontwikkeling bevinden.

Na de grote depressie had de wereld geen echte crisis meer gekend, maar de opeenvolgende financiële crisissen sinds de jaren 90 leggen de verantwoordelijkheid van liberale mondialisering bloot. We moeten compleet opnieuw beginnen. We moeten komaf maken met alles te vermarkten en met de ontoelaatbare vrijheid van de zucht naar winst. Economisch regulering hoort verplicht te zijn. Dat is in het voordeel van de onmetelijke massa van de bevolking, van de arbeiders. Opdat ze niet de gevolgen zouden dragen van een crisis die niet de hunne is. Opdat eindelijk de weg wordt gebaand voor een systeem dat gericht is op de bevrediging van waarachtige sociale noden.


(1) Een economie die berust op wat individuele, zelfstandige ambachtslieden voortbrengen. (nvdv)
(2) Ook wel de ITC-zeepbel of zeepbel van de nieuwe technologieën genoemd. (nvdv)
(3) Risicoleningen die de banken toestaan aan gezinnen waarvan het helemaal niet zeker is of hun woning wel voldoende waarde bezit. (nvdv)

Naar boven