De klassenmaatschappij bestaat! PDF Print Email
Geschreven door M. Lievens op maandag, 01 januari 2007

« Er zijn geen sociale klassen meer… » : het is een slogan waar niet alleen managers en neoliberalen tuk op zijn. Ook veel sociologen worden erdoor verleid. En als er dan nog klassen zouden bestaan, dan hebben ze in elk geval geen politieke effectiviteit meer, nu alles draait rond gender en culturele of seksuele identiteit. Er bestaat toch geen arbeiderscultuur meer!? Maar wat zouden de arbeiders er zelf van denken? Yves De Weerdt en Hans De Witte van het Leuvense Hoger Instituut voor de Arbeid (www.hiva.be) deden een onderzoek naar hun perceptie van de klassenstructuur van deze maatschappij. Een onderzoek dat uiterst zeldzaam, en daarom des te interessanter is.

De twee onderzoekers namen mondelinge interviews af bij 656 werknemers: een representatieve staal van zowel arbeiders en bedienden als kaders uit de secundaire en tertiaire sector, mannen en vrouwen, van verschillende generaties (zie Over.Werk, 1-2/2004, pp. 134-138). Ze wilden achterhalen hoe het staat met wat ze de ‘klassenverbeelding’ noemen, de perceptie van de klassenstructuur door de werknemers. Ondanks alle slogans, blijkt die behoorlijk intact: op de vraag of er nog steeds een arbeidersklasse bestaat, antwoordde niet minder dan 89 % van de respondenten positief. Klasse blijkt geen leeg begrip te zijn voor de overweldigende meerderheid van de werkende mensen.

Vervolgens trachtten de onderzoekers te achterhalen welk soort maatschappijbeeld overheerst binnen de groep werknemers. Ze construeerden vier modellen, gebaseerd op criteria zoals het aantal klassen, wie ertoe behoort, hoe groot ze zijn en hoe ze ingedeeld moeten worden. 6,1 % van de respondenten meende zich te herkennen in het (zogezegd ‘marxistische’) twee-klassenmodel. 9,6 % onderschreef de radicale tegenpool hiervan, namelijk het functionele integratiemodel. Hierbij bestaat de maatschappij uit een reeks gelijke groepen, die wederzijds afhankelijk zijn en moeten samenwerken omdat ze mekaar nodig hebben. Geen sprake dus van machtsongelijkheid of conflict. De grote meerderheid kiest voor twee modellen die eerder op de stratificatiegedachte zijn gebaseerd. 45,9 % meende dat de huidige maatschappij bestaat uit een kleine, machtige toplaag enerzijds en een kleine uitgesloten onderklasse anderzijds, waartussen zich een grote middengroep bevindt die niet erg machtig is, maar ook niet onbemiddeld. 38,4 % tenslotte onderschrijft het piramidemodel, waarbij de top slechts voor enkelen is weggelegd. Conclusie: een overgrote meerderheid meent niet enkel dat de arbeidersklasse nog bestaat als aanwijsbare sociale groep, maar ook dat de maatschappij is gestructureerd op basis van een hiërarchie van klassen.

Tenslotte vroegen de onderzoekers tot welke klasse de respondenten zichzelf rekenden. 12 % kon zichzelf niet positioneren, 34 % identificeerde zich met de ‘arbeidersklasse’, 53 % met de ‘middenklasse’ (30% lagere, 23 % hogere middenklasse), en slechts 1 % positioneerde zichzelf in de ‘hogere klasse’. Uiteraard stuurden de onderzoekers het antwoord gedeeltelijk door de respondenten een aantal categorieën voor te leggen waaruit moest worden gekozen. Daarom hadden ze vooraf gevraagd of zij zichzelf wel tot een of andere klasse rekenden. 56 % stelde spontaan ja. Een opmerkelijk detail: vooral degenen die zichzelf met de arbeidersklasse identificeerden, behoorden tot deze groep. Wie zich dus tot de arbeidersklasse rekent, heeft ook in het algemeen een sterkere klassenidentificatie.

Het klassenbewustzijn is iets wat zelden of nooit wordt onderzocht. De vraag naar het klassenbewustzijn gaat ook verder dan bovenstaand onderzoek: zijn de arbeiders zich ook bewust van hun macht en belangen, van de maatschappelijke tegenstellingen en de rol van de staat? De verdienste van dit ene onderzoek bestaat er, ondanks al zijn beperkingen, in om het dominante sociologische discours over de irrelevantie van het klassenbegrip onderuit te halen. We weten uiteraard al langer dat de klassenmaatschappij nog steeds een realiteit is. De slogan over ‘het einde van de arbeidersklasse’ is dan ook veel meer een samenvatting van het neoliberale programma dan een statement over de werkelijkheid. De neoliberale politiek heeft wel degelijk als doel de klassenverhouding zo te herstructureren dat de arbeidersstrijd de wind uit de zeilen wordt gehaald. De arbeidersklasse wordt zo gefragmenteerd dat de bestaande organisatie- en mobilisatiekanalen aan kracht verliezen. Denk maar aan het probleem hoe de interimwerkers te organiseren: zij switchen van de ene sector naar de andere, terwijl de vakbonden sectoriaal georganiseerd zijn. Veel syndicalisten weten hoe moeilijk het is om vaste en tijdelijke krachten een gezamenlijke strijd te laten voeren. De verschillen en tegenstellingen binnen de arbeidersklasse nemen zienderogen toe onder het neoliberale regime: de enen krijgen aandelen, hospitalisatieverzekering en aanvullende pensioenen, de anderen doen precair, flexibel werk bij gebrek aan beter. Die interne gelaagdheid binnen de klasse van werkende mensen en het ontbreken van gemeenschappelijke strijd en mobilisaties zouden wel eens mee aan de basis kunnen liggen van het feit dat de meeste respondenten uit het onderzoek zich herkenden in het stratificatiemodel. Maar de burgerij kan nog zoveel pogen de arbeidersklasse te verdelen, ze blijft er existentieel van afhankelijk. Het omgekeerde geldt niet!

Naar boven