Lofzang op de vrije tijd PDF Print Email
Geschreven door Thierry Paquot op maandag, 01 januari 2007

Luiheid is een synoniem voor wijsheid, en verleent een onvergelijkbaar welzijnsgevoel aan alle mannen en vrouwen die het omhelzen. Het roept die zweverige toestand op om ongestoord rond te slenteren, dat heerlijke moment om de wereld te zien voorbijgaan, stil te staan en grote ogen op te zetten. 

Meer dan een eeuw geleden streden  de revolutionairen van 1848 voor het recht op werk, voor de erkenning van die welbepaalde tijd die een welbepaald individu, een lid van het proletariaat, in ruil voor een loon verkocht aan een werkgever. Jean-Baptiste André Godin, een progressief werkgever en voorstander van een sociaal geïnspireerde politiek, betuigde in Frankrijk hulde aan de arbeid op de eerste zondag in mei, reeds lang voor het éénmeifeest een traditie werd na de bloedige gebeurtenissen in Chicago in 1886.

In die tijd was Arbeid, zowel voor links als voor rechts, een eervol goed dat het de gekwelde of verloren gewaande ziel mogelijk maakte om terug te keren tot de kudde en te gehoorzamen aan het strenge gebod van God aan Adam: ln het zweet des aanschijns, zult gij brood eten" (een vervloeking die nog niets aan actualiteitswaarde heeft ingeboet). Want overmatige Arbeid was, historisch gezien althans, een vorm van foltering. Vandaar dat aristocraten en leden van de adel niet konden werken zonder in stand achteruit te gaan.

Tijdens de industrialisering en de daarmee gepaard gaande arbeidsdeling, kreeg Arbeid de maatschappelijke rol toebedeeld van ultieme zingever. De arbeidsethiek nam geleidelijk aan de bovenhand en verhief zichzelf tot norm. Wee diegene die het spel niet durfde mee te spelen, de verderfelijke luie mensch, de bedelaar en de slenteraar! Zij werden schuldig bevonden aan het beledigen van de waardigheid van de Arbeid, aan het zich gedragen als wilden, deserteurs van het industriële arbeidsleger. Zij waren agenten van de natuurlijke Vijand, de Luiheid, dewelke altijd klaar had gestaan om haar aanval opnieuw in te zetten, van zodra zij teruggedreven was. Luiheid was een voorwerp van afschuw voor hen die in een later tijdperk toegewijde Stakhanovieten zouden worden, terwijl Luiheid met vreugde werd omhelsd door de onstuimige bastaard-erfgenamen van Epicurus (l).  Bedenk dat Traagheid geruime tijd als één der zeven doodzonden werd beschouwd.  Luiheid, Luieren en Traagheid: zij vonden allemaal hun weerklank in het christelijke concept van de doodzonde. Volgens Jean Delumeau, is de belangrijkste betekenis, accidie, de spirituele Luiheid die de halfslachtige gelovige typeert die zijn gebeden verwaarloost en faalt in het nakomen van de plechtigheden van het geloof.

In de 13e eeuw werd Traagheid vereenzelvigd met Luiheid, de wortel van alle kwaad. Inde 16e eeuw droeg Breughels afbeelding van de Traagheid in zijn Zeven Dodelijke Ondeugden een onderschrift dat stelde dat "alle Luiaards altijd goede excuses hebben maar geen centen in de beurs bezitten", een treffende illustratie van een morele afkeuring van een onverantwoor-delijke houding. De arbeidsethiek rukte verder op met de komst van het Protestantisme. De verzekering van Job dat "de mens wordt geboren terwijl de vonken eraf vliegen", werd door tal van contemporaine theologen geïnterpreteerd als"de mens wordt geboren om te werken". Job was dus te vinden voor jobs. De tijden zijn veranderd. Niettemin zijn we nog sterk  beïnvloed door deze cultus, een onbehaaglijke mix van religieuze en economische geboden, die de Luiaard dwingen te werken tenzij hij/zij een privé-inkomen heeft. In dat laatste geval doet het kapitaal in zijn/haar plaats het werk.

De Franse schrijver Paul Lafargue (1842-1911) schreef zijn satirisch werk over het recht op Luieren, Le droitè la paresse, in 1880. Hij leefde op dat moment in Londen met zijn vrouw Laura, de dochter van Karl Marx. We kunnen ervan uitgaan dat hij over dit  onderwerp  met zijn schoonvader sprak. Vele getuigen, waaronder Friedrich Engels, vertelden dat hij, toen    hij aan zijn boek werkte, gebruik maakte van de bibliotheek van de grote man. De kopie van een boek van Moreau-Christophe over het recht op vrije tijd en de organisatie van slavenarbeid in het oude Griekenland en Rome, gepubliceerd in Parijs in 1849, vertoont inderdaad Marx's eigen handgeschreven  kanttekeningen.

Het werk van Lafargue werd eerst gepubliceerd in L'Egalité in 1880 en werd nadien in 1883  heruitgebracht als pamflet Sinds lang wordt dit werk als een vreemde eend in de marxistische  literatuur beschouwd: verrassend libertair, ongeduldig met de traditionele waarden  van  de arbeidersbeweging, en steeds bereid om de Vrije Tijd te loven, een begrip dat zowel voor militante marxisten als voor burgerlijke reactionairen vertwijfeling oproept.

Lafargue ging niet uitsluitend in het offensief tegen wat hij 'de religie van het kapitaal' noemde, maar   betwiste ook iedere maatschappijorde die Arbeid ais  de enige echte waarde voor de samenleving en het  individu naar voren schoof. Hij keek uit naar de dag   waarop machines de loontrekkende zouden bevrijden, wanneer de Vrije Tijd voor iedereen een evidentie zou zijn. Vrije Tijd lijkt een vreemd en onwaarschijnlijk te hanteren begrip in de tijd dat de doorsnee man of  vrouw lange dagen diende te werken zonder te kunnen verlangen naar een deftig leven met een  rustig pensioen als sluitstuk. Vrije Tijd is tijd-voor-je- zelf, niet tijd om niets te doen, maar integendeel tijd  om te doen watje zelf wil. Het is tijd die in zekere zin  is bevrijd, wat niet hetzelfde is als vrije tijd.

Onze consumptiemaatschappij weet dat vrije tijd een  val is, waar de roofdieren op de loer liggen (de verschaffers van plezier, sport- en doe-het-zelf-activiteiten en de moguls van de toerismeindustrie).  Het recht op Luiheid is momenteel geen recht maar integendeel een plicht die men zich moeizaam moet eigen maken, overtuigd als we zijn dat de samenleving  ons een leven verschuldigd is. Onze werkelijke graad van vrijheid ligt echter in wat we doen zonder dat er voortdurend geld over de toonbank moet vloeien in onze private zoektochten en reizen naar zelfontdekking. Tijd is een buitengewoon kostbaar goed als we tenminste de tijd zouden hebben om ervan te genieten. Indien we wensen te leven met een modicum aan onafhankelijkheid en respect voor de ander, dan moeten we weerstand bieden aan het  tempo dat ons door de Grote God van de Winst wordt  opgelegd. We moeten weigeren om van tempo te  veranderen. We moeten weigeren ons te haasten  wanneer de tijd-en-snelheid mensen ons zeggen dat we ons moeten haasten en we moeten trager gaan wanneer een of andere would-be ambachtsheer droomt van de goede ouwe tijden. We moeten het recht opeisen om onze tijd naar keuze in te delen, op ons eigen ritme, om te doen wat we wensen wanneer we het wensen.

In de huidige fase van het kapitalisme, met een steeds toenemende rijkdom die gepaard gaat met een eveneens groeiende werkloosheid, is het evident om een herverdeling van het  werk  te  overwegen.  Nochtans moeten we ook  nadenken over haar doel en  plaats in onze levens.  Machines hebben in het verleden soms de loden werklast van de arbeider verlicht. Talrijke jobs zijn ongetwijfeld eenvoudiger dan ze vroeger waren, alhoewel allerlei gadgets in het huishouden niet bepaald veel tijd hebben bespaard voor vrouwen  die gedwongen worden een dubbele taak te vervullen, zowel binnens- als buitenshuis. Machines hebben echter ook nieuwe beperkingen met zich  meegebracht en haar bedieners van de wereld die zij  kenden en begrepen, vervreemd.

Misschien moeten we, in plaats van over werk,  eerder nadenken over werkmanschap, de activiteit  die in de woorden van Marx de mens tracht te  verzoenen met zichzelf, de mens dichter bij de  technologie te brengen, bij materialen, bij zijn collega- mensen en de wereld (een wereld die de veelvuldige  uitdrukkingen van zijn mens-zijn verwelkomt).  Uiteraard impliceert werkmanschap ook een deel werk. Het suggereert dat er zowel een verbinding als een kloof tussen actie en inactie, tussen iets doen en niets doen is. Het roept die zweverige toestand op om ongestoord rond te slenteren, dat heerlijke moment om de wereld te zien voorbijgaan (stil te staan en grote ogen op te zetten). Luiheid is een synoniem voor wijsheid, en verleent een onvergelijkbaar welzijnsgevoel aan alle mannen en vrouwen die het omhelzen.  Waarom niet meedoen? Komaan, probeer het een keer.

(1) Vertaald vanuit de Engelstalige versie van Le Monde Diplomatique 'Time to stop and stare', april 99. (2) Grieks filosoof (341-270 BC), grondlegger van een filosofische doctrine die op het plezier gebaseerd is. 

Naar boven