Linkse herschikking en strategie PDF Print Email
Geschreven door M. Lievens op maandag, 05 november 2007

In België blijft de radicale linkerzijde ter plaatse trappelen, na zovele mislukkingen om tot een nieuwe politieke formatie te komen die de strijd tegen het neoliberalisme politiek kan verenigen en vertolken. Elders in Europa lukte dit vaak wel. Die nieuwe linkse partijen kwamen telkens tot stand in een heel specifieke, nationale context. Er is dan ook helemaal geen sprake van een eenduidig proces waarin één antineoliberale Europese linkerzijde tot stand kwam. Vandaag ontspint er zich binnen de Europese linkerzijde, en zeker ook binnen de Vierde Internationale, een debat over de balans en de strategische inzet van deze ervaringen.

 

In zekere zin is de strijd tegen het neoliberalisme in verschillende landen in een nieuwe, derde fase terechtgekomen. Toen de heersende klasse een begin maakte met het neoliberaal offensief, vooral vanaf begin jaren ’80, brak een eerste fase aan: het kwam erop aan stand te houden, weerstand te bieden. De radicaal-linkse organisaties die vaak in de jaren ’60 en ’70 ontstaan waren en overtuigd waren dat de revolutie aan de horizon lonkte, werden vaak verrast door die neoliberale wending. Waar zij dachten de wind in de zeilen te hebben, kwam het er nu op aan tegen de stroom in te roeien, de neoliberale pletwals te overleven, en een bijdrage te leveren aan het verzet ertegen. De strategische discussies, die zo centraal stonden in de heftige jaren ’60 en ’70, verdwenen op de achtergrond. Vanaf eind jaren ’80, begin jaren ’90, mondde dat verzet in tal van Europese landen uit in processen van linkse herschikking. Nieuwe politieke formaties kwamen tot stand, die zich afzetten tegen het neoliberalisme, en het verzet hiertegen een politieke uitdrukking trachtten te geven. In 1989 ontstond in Denemarken bijvoorbeeld de Rood-Groene Alliantie. Twee jaar later, in 1991, ontstond in Italië Rifondazione Comunista. Daarmee werd voor de linkerzijde een tweede fase van strijd tegen het neoliberalisme geopend. In tal van Europese landen kwamen de laatste 15 jaar dergelijke nieuwe linkse partijen tot stand, of kenden ze een bescheiden doorbraak: het Links Blok in Portugal, de Scottish Socialist Party, de SP in Nederland, Die Linke in Duitsland, Respect in Engeland enzovoort.

Pijnlijke regeringsdeelname

Een aantal concrete ontwikkelingen rond enkele van die partijen opent vandaag een nieuwe fase, waarin van die linkse herschikkingsinitiatieven een kritische balans moet worden gemaakt. De strategische discussie wordt daarmee opnieuw geopend. Het gaat hier onder andere om de regeringsdeelname van enkele van die nieuwe krachten. Rifondazione Comunista maakt momenteel deel uit van de Italiaanse regering, en voert daar loyaal het beleid van eerste minister Prodi, voorheen Europees commissievoorzitter, uit. Critici, zoals senator Franco Turigliatti (Vierde Internationale), die tegen het sturen van Italiaanse militairen naar Afghanistan stemden, werden prompt uit de partij gezet. Een aantal jaren voordien keek de antikapitalistische linkerzijde in Europa nog hoopvol op toen Rifondazione het stalinisme afzwoer en zich volop investeerde in de andersglobaliseringsbeweging.

Ook de evolutie van de Braziliaanse Arbeiderspartij (PT) van president Lula veroorzaakte een heftig debat in de linkerzijde. De PT, die begin jaren ‘80 ontstond in de strijd van automobielarbeiders in São Paulo tegen de dictatuur, gold lange tijd als een links lichtpunt in de donkere beginjaren van het neoliberaal offensief. Vandaag voert Lula een politiek die volledig de agenda van de financiële markten en de internationale instellingen volgt. Een linkerzijde scheurde zich van de partij af en vormde de PSOL, waarvan het boegbeeld, Helena Heloisa, meer dan 7 % behaalde tijdens de laatste presidentsverkiezingen. Dit hele proces was voor de Braziliaanse afdeling van de Vierde, die jarenlang loyaal de PT had opgebouwd, maar eigenlijk voor de hele internationale linkerzijde, een pijnlijke zaak.

Verder is er nog de regeringsdeelname van de PDS in Berlijn, waar de voormalige communisten samen met de SPD een de facto neoliberaal soberheidsbeleid voeren. Daardoor kwam het tot spanningen met de Berlijnse WASG (BASG). Samen met de WASG vormde de PDS recent de nieuwe partij Die Linke, die meer dan 50 verkozenen heeft in de Bundestag. De BASG koos ervoor een eigen koers te varen.

In Frankrijk tenslotte was er de mislukte poging om tot een unitaire antiliberale presidentskandidaat te komen. De brede eenheid tegen de Europese grondwet kon niet vertaald worden in eenheid rond een politieke oriëntatie tijdens de presidentsverkiezingen. Sleutelkwestie was de verhouding tot de PS, en dus de vraag van regeringsdeelname. De PCF en de stroming rond José Bové weigerden hierrond klaarheid te scheppen. De voorwaarde voor de LCR (Vierde Internationale) om in het scenario van een eenheidskandidaat mee te stappen, was dat regeringsdeelname samen met de PS op voorhand duidelijk uitgesloten zou worden. Zo’n regering, zoals die van de Gauche Plurielle tussen 1997 en 2002, met PS, PCF en groenen, zou de facto een neoliberaal beleid voeren. De Gauche Plurielle onder leiding van Jospin was de regering die de laatste tientallen jaren de meeste privatiseringen op zijn naam kon schrijven. Het sterke antineoliberale protest zoals dat in Frankrijk onder andere al tot uiting kwam in de strijd tegen de CPE, de pensioenhervormingen en de Europese grondwet zou geconfronteerd met een sociaal-liberale regering en zonder consequente politieke bondgenoten een deel van zijn elan verliezen. De LCR behaalde uiteindelijk op eigen kracht een bescheiden score van een goeie 4 %, een stuk beter dan de PCF, José Bove, de groenen en LO.

De onmogelijke sociaal-democratie?

Naar aanleiding van deze gebeurtenissen ontspon zich een complex debat. Hoe de breuk te maken met het neoliberalisme? In welke mate impliceert dit onmiddellijk ook een breuk met het kapitalisme als zodanig? Welk soort partij is daarvoor nodig (antineoliberaal, antikapitalistisch, of revolutionair)? Wat moet de houding van zo’n partij zijn tegenover regeringsdeelname?

Voor een stuk speelt dit debat zich af in een totaal nieuwe context voor de linkerzijde. De cruciale vraag is namelijk in welke mate er vandaag nog ruimte is voor een sociaal-democratie: een politieke kracht binnen de arbeidersbeweging die in staat is de burgerij tot een sociaal compromis te bewegen binnen het kader van een soort ‘welvaartstaat’, waardoor ook de arbeidersbeweging voor een stuk in het staatsapparaat geïntegreerd raakt. Een realistische hypothese, die in dit debat minstens impliciet aanwezig is, is dat de ruimte voor een dergelijke sociaal-democratische kracht vandaag fel verminderd is. We refereren daarbij uiteraard niet aan de historische sociaal-democratische partijen die vandaag nagenoeg allemaal een variant van het neoliberalisme voorstaan. De vraag gaat vooral over de nieuwe linkse partijen, die voortkomen uit processen van linkse herschikking, een onduidelijk strategisch perspectief naar voor schuiven, en vanuit een antineoliberalisme gemakkelijk een nieuwe versie van de sociaal-democratie belichamen.

Uiteraard was het sociaal compromis van naoorlogse jaren voor de burgerij moeilijk verteerbaar. Van zodra ze de kans zag, heeft ze dit ‘compromis’ dan ook voluit aangevallen vanaf eind jaren ’70. Bijna dertig jaar aan een stuk rijfde de burgerij sindsdien overwinning na overwinning binnen in de internationale klassenstrijd. Met die wind in de rug is ze vandaag nauwelijks tot een toegift bereid, maar zoekt ze alleen dieper en harder toe te slaan. Onder andere in Frankrijk is dat opvallend. Daar zien we de laatste tien jaar een enorme strijdbaarheid in de arbeidersklasse, die zich deels manifesteert buiten het kader van de georganiseerde arbeidersbeweging. Ettelijke miljoenen mensen kwamen op straat tegen de eerder genoemde neoliberale hervormingsplannen. De regering gaf nauwelijks een duimbreed toe. De CPE werd ingetrokken, maar voor de rest ging de rechterzijde onverminderd op haar elan voort.

Er is niet alleen de politieke weigering door de heersende klasse van elke toegift. De vraag is evenzeer hoe de functioneringswijze van het huidige kapitalisme de ruimte voor een nieuw sociaal compromis, zoals het fordisme er één was, radicaal inperkt. De voorhoede van de neoliberale burgerij denkt uitgesproken kosmopolitisch. Uiteraard opereren de grote multinationals vanuit imperialistische staten, wiens ruggesteun ze nog altijd nodig hebben. Maar de wijze waarop ze hun bedrijvigheid organiseren en daar een politiek verlengstuk aan trachten te geven, vertrekt van de realiteit van de wereldmarkt. Meer dan ooit is de ruimte waarop het kapitaal gevaloriseerd wordt, onmiddellijk mondiaal. Op die markt hanteren multinationals de beheersstrategie van de ‘permanente herstructurering’. Die laat hen toe hun verschillende filialen, en vooral de landen waarin deze gevestigd zijn,voortdurend tegen mekaar uit te spelen: een regering die een te sociale koers dreigt te varen, wordt binnen die beheersstrategie afgestraft door desinvestering of delokalisering, steeds met de nodige ontslagen als gevolg. De financiële markten reageren onmiddellijk op elke beleidsdaad die tegen hun belangen ingaat. De nationale ruimte voor een traditionele sociaal-democratische politiek wordt daardoor enorm ingeperkt.

Alles behalve Sarkozy, Balkenende, Berlusconi, Merkel?

De nieuwe linkse formaties die sinds de jaren ’90 ontstonden, zitten in een dubbele tang: enerzijds is er weinig ruimte voor een nieuw sociaal compromis. Anderzijds gaat het neoliberaal offensief onverminderd door. De capitulatie van de historische sociaal-democratie voor het neoliberalisme ligt aan de basis van het feit dat de politieke klassentegenstelling vertroebeld geraakt, en tal van arbeiders op rechtse, conservatieve of xenofobe partijen gaan stemmen. De nieuwe linkse partijen capteren slechts een deeltje van het ongenoegen in de arbeidersklasse. Tegelijk zien ze zich geconfronteerd met een steeds hardere rechterzijde. In een context van defensief verzet vanuit de arbeidersbeweging tegen die rechtse regeringen is de druk om aan een ‘centrum-linkse’ regering deel te nemen, erg groot. De logica van het minste kwaad speelt sterk. Dat zien we in verschillende landen gebeuren. De pogingen om van de sociale bewegingen het speerpunt van het verzet tegen het neoliberalisme te maken, is in de ogen van Bertinotti, de leider van Rifondazione Comunista, mislukt. Het ‘alles behalve Berlusconi’ bracht hem ertoe zijn lot te verbinden met Romani Prodi binnen diens zogenaamd centrum-linkse, maar de facto neoliberale Unione. Ook in Frankrijk speelt dat argument: velen binnen de PCF zijn natuurlijk in de eerste plaats geïnteresseerd in hun postjes, waarvoor ze afhankelijk zijn van bondgenootschappen met de PS. Maar er speelt ook de druk van ‘alles behalve deze rechtse regering’.

De terugkeer van de strategische kwestie

Deze situatie zette de strategische discussie opnieuw op de agenda. Vele nieuwe linkse partijen kwamen tot stand zonder duidelijk strategisch perspectief. Ze ontstonden rond concrete strijdpunten tegen de neoliberale politiek. Vaak waren het samenraapsels van uiteenlopende bestaande organisaties en groepen, activisten en syndicalisten, voormalige sociaal-democraten enzovoort. Een gebrek aan duidelijk strategisch perspectief maakt hen ook kwetsbaar voor de verleiding om snel in sociaal-liberale regeringen te gaan zetelen. Het valt nog af te wachten wat bijvoorbeeld de Nederlandse SP zal doen als ze verder groeit en regeringsdeelname blijft lonken. Hetzelfde geldt voor Die Linke in Duitsland.

We moeten natuurlijk voorzichtig zijn met veralgemeende conclusies die abstractie maken van de concrete, nationale situatie. Toch tekent zich een kader af waarbinnen heel uiteenlopende fenomenen geanalyseerd kunnen worden. Voor een stuk geldt wat hierboven werd beschreven zelfs voor de situatie in Latijns-Amerika, waar de ruimte voor het populisme (in zekere zin het Latijns-Amerikaanse equivalent van de Europese sociaal-democratie) kleiner wordt door de druk van de internationale instellingen en de financiële markten. Een mogelijke hypothese is dat deze situatie mee aan de basis ligt van de radicalisering van een figuur als Chavez en de capitulatie van Lula voor het neoliberalisme. Chavez was aanvankelijk nochtans goed gelanceerd om een hedendaagse versie van het nationalistische populisme te worden. Geconfronteerd met de krimpende ruimte voor een sociaal-democratische of populistische politiek, lijkt de keuze er meer en meer één te zijn tussen een variant van het neoliberalisme (Lula), of de breuk met het kapitalisme (Chavez).

Deze situatie is echter bijzonder contradictorisch. Na meer dan 20 jaar neoliberaal beleid is het klassenbewustzijn er sterk op achteruit gegaan, zijn de vakbonden in vele landen verzwakt, en is de massastrijd veelal defensief en vaak zelfs corporatistisch. Dat zijn alle elementen die de antikapitalistische optie bemoeilijken, en de deur sneller open zetten voor sociaal-liberale illusies.

De antikapitalisten en revolutionairen worden dan ook voor grote moeilijkheden gesteld. Aan hen komt de opdracht toe, het gat dat ontstaan is door de verrechtsing van de historische sociaal-democratie, op te vullen. In nagenoeg alle West-Europese landen bestaat er een potentieel om tot een antineoliberale formatie te komen. De teruggang van het klassenbewustzijn en het defensief karakter van de strijd maken het echter des te moeilijker om een duidelijk strategisch perspectief te geven aan deze nieuwe linkse partijen. De mensen die daarbinnen georganiseerd kunnen worden, hebben vaak erg heterogene achtergronden en een laag ideologisch profiel. De facto bestaat het programma van die nieuwe krachten meestal uit onmiddellijke antineoliberale en democratische eisen, aangevuld met wat radicalere elementen, zonder dat er een duidelijk strategisch concept achter steekt.

De hele moeilijkheid is dan ook de volgende: de revolutionaire linkerzijde heeft de historische verantwoordelijkheid iets te doen met het gat dat de verrechtsing van de sociaal-democratie heeft open gelaten. De invulling ervan gaat heel snel in de richting van een sociaal-democratie bis, die in de huidige context ofwel antikapitalistische conclusies moet trekken, ofwel ertoe verleid wordt om in sociaal-liberale regeringsexperimenten mee te stappen.

Het is in deze context dat het debat binnen de Italiaanse afdeling van de Vierde Internationale moet worden gezien, die na de onverkwikkelijke evolutie met Rifondazione Comunista opnieuw aan een linkse kracht wil bouwen, maar dan met een meer principiële grondslag. Ook voor de Franse LCR geldt dat: onze Franse zusterpartij lanceerde de oproep voor een nieuwe antikapitalistische partij, en stelde voor deze te baseren op volledige onafhankelijkheid ten aanzien van de sociaal-democratie, en op een antikapitalistisch programma.

Een debat ontspon zich dan ook over revolutionaire strategie vandaag, en de relevantie hiervan voor de linkse herschikking. In het kader van dit artikel kunnen we niet ingaan op de details van dit debat. Het is een debat dat ook een aantal valkuilen bevat, omdat het mogelijk tot gauchistische conclusies leidt. Akkoord, de strategische kwestie is het uitgangspunt voor de revolutionaire linkerzijde om aan linkse herschikking te doen. Maar dat betekent niet dat de voorwaarde om zich in te schakelen in de nieuwe linkse partijen de opname van de dictatuur van het proletariaat is in hun programma. Veeleer is de vraag, welke bijdrage deze nieuwe linkse partijen kunnen hebben in de sociale en politieke herschikking van de arbeidersklasse als zodanig. Welke bijdrage kunnen ze leveren om van de klasse opnieuw een politieke factor te maken in de maatschappij? Hoe helpen ze om een links ‘kamp’ te maken tegenover het neoliberale kamp? De emancipatie van de arbeiders moet het werk van de arbeiders zelf zijn. Nu zij na bijna 30 jaar neoliberaal beleid in de touwen liggen, gaat het er in de eerste plaats om, de arbeidersbeweging opnieuw op te bouwen op basis van de huidige, erg heterogene klassensamenstelling. Het criterium van marxisten om de nieuwe linkse partijen te beoordelen, moet zijn welke bijdrage zij daartoe maken. Het is duidelijk dat bijvoorbeeld de regeringsdeelname van Rifondazione de arbeidersbeweging met handen en voeten bindt aan de sociaal-liberale regering, tegen wie ze niet in het verzet durft te gaan uit vrees daardoor het spook van Berlusconi opnieuw wakker te maken. De vredesbeweging komt nu rechtstreeks in confrontatie met een regering waarin hun voormalig politiek verlengstuk de dag uitmaakt. Ook in landen als Brazilië zien we hoe de sociale strijd, op basis waarvan de arbeidersklasse haar eenheid en kracht kan hervinden, bemoeilijkt wordt, doordat een zogenaamd linkse regering de facto een neoliberaal beleid voert.

Klein België

Voor een stuk gaat heel dit debat aan België voorbij. In ons land zitten we nog altijd in de eerste van de genoemde drie fasen van strijd tegen het neoliberalisme: die van sociaal verzet, pogingen om stand te houden, tegen de stroom in te varen. Ondanks vele pogingen, is de Belgische linkerzijde er nog niet in geslaagd een nieuw politiek instrument te creëren om die strijd efficiënt en eensgezind op het politieke terrein te voeren. Laat staan dat het al mogelijk is een strategische balans op te maken.

Het is duidelijk dat de conclusies die uit het strategisch debat getrokken worden, nationaal erg verschillend zijn. In België kunnen we voorlopig bitter weinig doen met het ordewoord van de Franse LCR voor een nieuwe antikapitalistische partij. Tenzij de PVDA werkelijk van koers verandert, en serieuze initiatieven neemt om tot een nieuwe linkse formatie te komen, moet de oplossing vooral vanuit syndicale hoek of vanuit linkse sociaal-democratische milieus verwacht worden. Pas wanneer grote groepen mensen uit de arbeidersbeweging zich op het politieke terrein begeven, opent zich de mogelijkheid om tot een nieuwe politieke formatie te komen. Het CAP beantwoordde aanvankelijk enigszins aan dat profiel, maar heeft het niet gehaald.

De radicale linkerzijde kan maar een bescheiden invloed claimen over hoe dit proces van linkse herschikking moet plaatsvinden. Wanneer een nieuwe formatie ontstaat, zal dat niet noodzakelijk beantwoorden aan de wensen van die linkerzijde. Het zal er dan op aankomen het gevecht te voeren opdat die nieuwe formatie daadwerkelijk bijdraagt aan de vorming van een kamp in de maatschappij. De discussie over een regeringsordewoord zal daarbij niet al te lang kunnen uitblijven.

Er zijn geen binnenwegen, geen gemakkelijke alternatieven voor het proces van linkse herschikking beschikbaar. We kunnen niet anders dan te proberen het gat van de sociaal-democratie in te vullen en te pogen buiten sociaal-liberaal vaarwater te blijven. Radicaal-linkse krachten zijn ongetwijfeld in staat in lokale, partiële strijdbewegingen een beslissende steun te verlenen. De klassenstrijd is echter een complex geheel van allerlei gevechten. Zoals Clausewitz stelde, zijn de grote, centrale gevechten bepalend voor de kleine. Tien heroïsche gevechten à la Splintex wegen niet op tegen één gevecht waarin de arbeidersklasse als geheel rechtstreeks in botsing komt met de neoliberale regeringspolitiek, zoals tijdens het generatiepact. Een kleine overwinning of voorbeeldige strijd vervalt in het niets tegenover een nederlaag in een slecht gevoerde centrale krachtmeting. De strategische effecten van de strijd hangen beslissend af van wat er op dat centrale terrein gebeurt. Vandaar dat radicaal-links zich minder dan ooit blind mag staren op partiële successen, lokale gevechten, een sterke tussenkomst en een goeie opbouw van de eigen organisatie, maar vooral moet focussen op die centrale gevechten. Er is en blijft een politieke kracht nodig die kan tussenkomen op die momenten waarop de arbeidersklasse als geheel met het neoliberalisme botst: het generatiepact, de witte mars, het globaal plan... De mogelijkheden van de radicale linkerzijde op dit vlak zijn beperkt. Dat blijkt ook voor een stuk uit hun samenstelling. De opbouw van deze linkerzijde gebeurt overigens maar in beperkte mate rechtstreeks onder arbeidersmilitanten. Het gros van de radicaal-linkse militanten zijn gerecruteerd als jongeren, studenten, intellectuelen, activisten van sociale bewegingen, bohémiens, die zich vaak daarna pas rechtstreeks inplanten in de arbeidersklasse. De PVDA heeft een meer volkse samenstelling, maar haalt die vooral op basis van de dokterspraktijken, en minder via de aanwezigheid op de arbeidsvloer. Een nieuwe kracht die zich wel op een overtuigende manier kan inplanten, blijft noodzakelijk.

Naar boven