Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Een statuut voor precaire werkers? PDF Print Email
Geschreven door Evelyne Perrin, André Henry & M. Lievens op dinsdag, 31 mei 2005

Steeds meer - vaak jonge - mensen werken onder precaire voorwaarden, met een interimcontract of een contract van bepaalde duur. Lange tijd bleven zij een marginale positie bekleden in de georganiseerde arbeidersbeweging. Sinds enkele jaren beginnen ze zichzelf te organiseren, en konden we een aantal voorbeeldige strijdbewegingen optekenen, zoals de stakingen bij MacDonald en FNAC in Parijs. Ook in België krijgt het collectief 'Stop Précarité' stilaan voet aan de grond. Maar voor welke eisen moeten we met die comités opkomen? Moeten we campagne voeren voor een specifiek statuut voor precaire werkers of moeten we er daarentegen voor pleiten alle vormen van irreguliere arbeid af te schaffen? Een hevige discussie over deze strijd van het 'precariaat' ontspon zich tijdens de winterschool van de SAP in februari van dit jaar. We registreerden enkele interventies tijdens dit debat. Evelyne Perrin is actief in het Franse netwerk AC! (Agir ensemble contre le chômage) en auteur van het boek “Chômeurs et précaires au coeur de la question sociale”. M. Lievens is redacteur van Rood. André Henry (SAP) tenslotte is al jarenlang syndicaal actief. Hij speelde een sleutelrol in de belangrijke staking in Glaverbel-Gilly in 1974-1975, en recent nog was hij van heel dichtbij betrokken in het solidariteitswerk met de staking bij AGC-Splintex Fleurus.

Evelyne Perrin: “Zo'n goeie 15 % van de loontrekkenden in Frankrijk werkt vandaag onder precaire voorwaarden. Ze hebben contracten van bepaalde duur, doen interimwerk, of werken gedwongen deeltijds. Naast de blijvend hoge werkloosheid is het precariaat daarmee een van de belangrijkste tendensen op de arbeidsmarkt. De combinatie van beide maakt dat werkloosheid niet langer beperkt blijft tot een klein deel van het salariaat, maar dat heel veel mensen, vooral na afloop van een contract van bepaalde duur, een tijdlang werkloos zijn. Dit raakt heel fel de collectieve organisatiecapaciteit van die arbeiders. Door hun lage lonen zijn ze vaak minder in staat vakbondsbijdragen te betalen. Daarenboven verhuizen ze van het ene bedrijf naar het andere, van de ene sector naar de andere, waardoor ze in het algemeen moeilijk te organiseren zijn. Een bijkomende factor die de strijd van precairen bemoeilijkt, is het feit dat de traditionele vakbonden (met uitzondering van b.v. SUD) vooral de stabiele werknemers vertegenwoordigen, en zich nauwelijks bezig houden met werklozen en precairen.

Dat maakt de omstandigheden voor het verzet van die precaire arbeiders heel moeilijk. Toch konden we de laatste jaren een aantal succesvolle stakingen optekenen, georganiseerd door precairen zelf. Dat was het geval bij een aantal fast-food restaurants, waar zij weigerden gebruikt te worden als Kleenex-doekjes, en voor hun waardigheid opkwamen. Vooral de succesvolle staking in een Parijse vestiging van MacDonalds gaf hun strijd een duw in de rug, mee dank zij de steun vanuit de publieke opinie, die actief was georganiseerd door een breed steuncomité.

In 1997 had minister Aubry een plan opgevat om jongerenjobs te creëren. Wat Aubry echter op het oog had, waren precaire, voltijdse jobs aan contracten van bepaalde duur tegen een minimumloon, vooral voor mensen uit de buitenwijken, waar veel slachtoffers van het racisme lange tijd in de werkloosheid blijven. Vaak ging het om pseudojobs. Ondanks de mooie titels zoals 'verdedigers van het milieu' die ze opgespeld kregen, ging het onder meer om het oprapen van vuilnis in het park. De mensen in kwestie zijn een strijd begonnen voor een beter statuut, zonder steun van de vakbond. Ondanks hun elan keerden ze met lege handen van bij de linkse regering naar huis terug. Ondertussen schrapte de nieuwe rechtse regering de jobs zelfs.

Een andere belangrijke staking was die van Afrikaanse vrouwen, die bij de hotelketen Accor werken. De acties duurden ongeveer een jaar en werden gesteund door SUD. Ze werken er aan heel lage lonen, worden weggestuurd als er onvoldoende werk is, hebben geen lunchpauze en krijgen een strak ritme opgelegd: ze krijgen 12 minuten om een kamer schoon te maken, terwijl eigenlijk 25 minuten nodig zijn. De vrouwen wonnen hun strijd, het werkritme werd draaglijker. Als wraak ontsloeg de directie echter de delegee van SUD in het bedrijf. Prompt schakelden de vrouwen over op een nieuwe actiemethode: ze organiseerden elke vrijdag een picknick in een Accor-hotel en deelden daarbij pamfletten uit aan de hotelgasten. De tijdelijke werknemers uit de kunst- en theaterwereld (de 'intermittents') kwamen de acties opfleuren met muziek.

Die 'intermittents' zijn een ander voorbeeld van een succesvolle strijd, buiten de vakbonden om, voor een minimumloon en loonsverhogingen. De beweging werd heel democratisch georganiseerd op interprofessioneel of geografisch vlak, via een systeem van algemene vergaderingen, wars van de traditionele hiërarchische structuren per onderneming of bedrijfstak.

Eén van de grote problemen waar precairen mee worden geconfronteerd, is dat van hun professionele identiteit. De vakbond heeft daar nauwelijks oog voor. De CGT lanceerde het voorstel dat aan precairen toelaat hun statuut te behouden bij ontslag, maar bleek niet bereid daar ook echt een lans voor te breken. Nochtans is rond een dergelijk statuut vandaag een gevecht nodig.”

André Henry: “Bij AGC-Splintex hebben de arbeiders steeds interimwerk geweigerd, hoewel er wel mensen aan contracten van bepaalde duur werkten. De afschaffing van dit soort precaire statuten was één van onze centrale eisen. Zoniet wordt het systeem van de sociale akkoorden en de vakbondsactie zelf langzaam ondermijnd. Vanaf het moment dat je het interimstatuut aanvaard, volg je de logica van de patroons. Daarom blijven wij contracten van onbepaalde duur eisen voor iedereen.”

Evelyne Perrin: “Wat volgens mij centraal is, is hoe de mensen in kwestie zelf hun situatie beleven. Veel jongeren willen gewoon interimwerk doen, ze zijn voorstanders van die mobiliteit en verandering. Precaire arbeiders moeten zich dan ook kunnen organiseren op basis van hun geleefde ervaring. Vandaar dat ze strijd voeren voor een gegarandeerd loon, voor het recht op anciënniteit of voor een dertiende maand. Vandaag kunnen flexibele werknemers immers moeilijk carrière maken of loonsverhogingen verwerven. Het is belangrijk om een soort zekerheid te introduceren binnen dat flexibel systeem, door bijvoorbeeld een specifiek statuut te eisen voor precaire werkers. In het ESF in Londen vond een algemene vergadering van Europese precairen plaats waar dit soort zaken werden besproken.

Ik ben het wel niet eens met de ideeën van Negri hierover. Hij pleit voor een basisinkomen, los van de geleverde arbeid. Op die basis wil hij verschillende strijdbewegingen eenmaken. Wij zeggen: "un emploi est un droit, un revenu est un dû". Maar we zijn niet voor een inkomen los van de arbeid. Vandaar de eis voor een specifiek statuut dat beantwoordt aan de geleefde ervaring en verwachtingen van precairen, en hen tegelijk ook wat zekerheid biedt.”

M. Lievens: “In Nederland wordt onder de noemer 'flexicurity' gepoogd op die manier de scherpe kantjes van de flexibiliteit af te ronden. De wet 'Flexibiliteit en zekerheid' stelt bijvoorbeeld dat interimbureaus de uitzendkrachten ook moeten doorbetalen tussen twee opdrachten in, om die meer zekerheid te geven en uitzendwerk dus meer aanvaardbaar te maken. Tegelijk kort de wet de ontslagtermijnen van reguliere werknemers in.

De flexibiliseringspolitiek heeft als doel om van werkende mensen echte koopwaar te maken, die je kunt inzetten en afstoten wanneer je wil, zoals je een auto gebruikt en verkoopt wanneer je maar wenst. De neoliberalen voeren die politiek om de  patroons toe te laten de schommelingen van de conjunctuur op te vangen. Ook al kan een dergelijk statuut voor precairen wat meer inkomenszekerheid geven, al de andere negatieve kanten blijven bestaan. Precaire arbeiders hebben nog altijd geen identiteit, geen beroepsfierheid. Hun sociale banden (met collega's b.v.) zijn heel zwak. Ze blijven moeilijk te organiseren in een gemeenschappelijk verband met reguliere werknemers. Hun tijdsbeleving is helemaal anders: als flexibele werknemer kun je bijna onmogelijk toekomstplannen maken, zelfs niet op korte termijn. Vaak weet je niet eens op welke uren je volgende week zult moeten werken. Op zich biedt mobiliteit kansen om een veelheid aan werkervaringen op te doen, en de ‘eenzijdige ontwikkeling’ van iemand die zijn hele leven dezelfde eentonige job doet te overstijgen. Maar onder kapitalistische voorwaarden is zo’n humanisering van de  ‘flexibiliteit’ niet mogelijk. We moeten trouwens opmerken dat een verpletterende meerderheid van flexibele werkers dit doet 'bij gebrek aan beter'.”

André Henry: “Precair werk ondermijnt vooral de kameraadschappelijke sfeer in de bedrijven. Flexibele werkers zijn niet ingebed in duurzame sociale relaties binnen het bedrijf, ze zijn niet of nauwelijks betrokken in de strijd. Het sociale weefsel wordt fundamenteel aangetast door dit soort praktijken. Het fenomeen van precaire arbeid vernietigt gewoon de voorwaarden voor de syndicale actie.

Het is misschien mogelijk dat jongeren liever interimwerk doen. Maar eens je 25 bent, verandert dat snel. Je hebt bijvoorbeeld geen recht op een banklening om een huis te kopen als je geen stabiel inkomen hebt. En dan zijn er nog de arbeidsomstandigheden van die precairen. Ze zijn heel vaak het slachtoffer van arbeidsongevallen. Hun arbeidsritme wordt fel opgedreven. Daartegen moeten we arbeiderscontrole eisen!”

Naar boven