Working poors made in Europe PDF Print Email
Geschreven door Ataulfo Riera op donderdag, 16 februari 2006

Het fenomeen van de "working poors", anders gezegd mensen die wel werken en toch niet uit de armoede geraken, rukt op. Vroeger zou je onmiddellijk denken aan de Verenigde Staten of andere landen die het "wilde neoliberalisme" prediken, vandaag vind je "working poors" zowat overal in Europa. De opmars van de neoliberale soberheid en de tijdelijke rotjobs eist samen met de loonnorm zijn tol...

De studies die tot nog toe over werkende armen werden uitgevoerd hadden vaak dubbele beperkingen: vaak ging het om studies die de Amerikaanse arbeidsmarkt analyseerden en indien Europa toch mee in acht werd genomen dan ging het vaak om een aanpak gericht op het in kaart brengen van 'marginaliteit', alsof het om een soort van extern fenomeen zou gaan, dat losstaat van de 'normale' sociale verhoudingen in het kapitalisme. (1)

Deze benadering berust niet op toeval. Uiteraard zijn heel wat universitaire of officiële studies vaak ideologisch gekleurd. Maar nog los daarvan berust die benadering ook op de illusie dat het "fordistisch" model van loonregulatie en organisatie van de arbeidsmarkt, dat gedurende lange tijd dominant was -en dat vandaag eigenlijk nog steeds is in Europa- een efficiënt wapen vormt tegen uitsluiting en bestaansonzekerheid. Dat wordt dan gezien als de "superioriteit" van het Europees sociaal model ten opzichte van het angelsaksische. 

Het bleef eigenlijk wachten tot het einde van de jaren 90 vooraleer een andere benadering van het fenomeen langzaam aan ingang vond. Logisch want de meest recente gegevens over het fenomeen in Europa slaan die mooie zekerheden helemaal aan diggelen: de meerderheid van de arme mensen wonen in gezinnen waarin minstens één gezinslid een inkomen uit arbeid heeft via een perfect legaal contract. Met andere woorden: armoede en bestaansonzekerheid vind je terug in het centrum van het productieproces en de loonverhoudingen, méér nog, ze vormen er een essentieel onderdeel van voor het systeem vandaag. 

De gegevens in Europa

In Europa kende het fenomeen van de working poors een onstuitbare opgang tijdens de jongste jaren. Dat tekent zich ook af in de officiële statistieken die volgende criteria hanteren voor hun berekeningen: elke persoon waarvan het inkomen (sociale bijstand inbegrepen en na betaling van belastingen) minder dan 60% bedraagt van het gemiddelde loon. Uiteraard bestaan er uiteenlopende manieren om dit fenomeen te bekijken: je kan hun aantal berekenen ten opzichte van het totaal aantal gesalarieerde werknemers of de actieve bevolking ; of je kan hun aantal bekijken ten opzichte van de ganse bevolking; of je kan berekenen hoeveel procent van het aantal armen een arbeidscontract heeft… 

Tien jaar geleden, en dat maakt meteen duidelijk dat het fenomeen toch al een tijdje bestaat - hadden 9% van de Europese armen een arbeidscontract. Toch is het zinvoller om alle personen die een gezin vormen in kaart te brengen en de zaak niet enkel individueel te benaderen. Het gebeurt immers vaak dat één persoon een salaris ontvangt waarmee hij individueel wel boven de armoedegrens mee geraakt, maar dat verandert als diezelfde persoon er nog enkele andere mensen bovenop mee moet onderhouden. Als we dit mee in kaart brengen, strekt het fenomeen zich behoorlijk uit. In datzelfde jaar 1996, leefde 13 procent van de gezinnen waarvan minstens één gezinslid werkt, onder de armoedegrens. Op dat moment kon je 3,6 procent van de bevolking tot de categorie arme werkenden rekenen terwijl tien procent van de Europeanen in een arm gezin met een arbeidsinkomen leefde. (2) 

In 1999 leefde 6% van de loontrekkende Europeanen onder de armoedegrens, oftwel 7,8 miljoen mensen (3). In 2001 waren er in de 15 lidstaten van de Europese Unie reeds 11 miljoen werkende armen. Als je alle gezinsleden meetelt van werkende armen kom je als snel aan 20 miljoen mensen, oftewel 6 procent van de totale bevolking.(4)

Interessant daarbij is dat in die periode het aantal werkende armen veel sneller steeg dan het aantal armen in het algemeen. De armoedegraad bij gezinnen zonder werkenden nam toe met 0,16 procent terwijl de armoedegraad bij gezinnen met een arbeidsinkomen steeg met 2,74 procent, oftewel 17 maal zo veel. (5)

De oorzaken

Je hoeft geen linkse rakker te zijn om de oorzaken te begrijpen van deze spectaculaire opkomst van het fenomeen 'working poors' tijdens de jaren 80-90. Die oorzaken kunnen we samenvatten in drie categorieën, alledrie verbonden met de neoliberale omvorming van het hedendaagse kapitalisme:

1. De officiële Europese documenten geven het zelf toe: "De lage lonen vormen ontegensprekelijk een belangrijke risicofactor inzake armoede bij werknemers" (6). De neoliberale soberheid die reeds 30 jaar lang wordt toegepast vertaalt zich in een quasi-blokkering van de reële lonen, die buiten de inflatie, minder zijn gegroeid dan de productiviteit. Deze blokkering is echt frappant als je de evolutie van het aandeel van de lonen in het BBP belijkt: in 1975 bedroeg dat aandeel 75,5 procent, in 2001-2002 is dat gezakt tot 68,4 procent (7). Ook de categorie "lage lonen" breidt uit. Vandaag werkt 15 procent van de loontrekkenden in Europa aan een laag loon. In Frankrijk steeg dat aantal van 5 procent in 1983 tot 9 procent in 2001.

2. In de loop van de jaren 90 daalde ook het deel van de publieke uitgaven die erop gericht zijn om uitsluiting en armoede te beteugelen als gevolg van de budgettaire soberheid. Die soberheidspolitiek werd ondermeer opgelegd door het Verdrag van Maastricht en het "Stabiliteitspact". In 1994 bedroeg het aandeel van die publieke uitgaven in het BBP 26.2 procent, maar daalde tot 23,7 procent in 2000.

3. De aanhoudende deregulering van de arbeidsmarkt heeft geleid tot een toegenomen flexibilisering en precarisering van de arbeid. Contracten van bepaalde duur, interimwerk en deeltijdse jobs rukten op. Deeltijds werk maakte in 1985 13 procent uit van het totale jobvolume in Europa, in 2002 was dat reeds 18,2 procent. Tijdens diezelfde periode nam het aantal tijdelijke jobs toe van 8,4 procent tot 13,1 procent. De invoering van dit type van contracten is onmiddellijk verbonden met de opkomst van het fenomeen 'working poors'. Het is dan ook weinig verrassend dat werknemers in een deeltijds of een tijdelijk contract twee maal zoveel risico lopen om in de armoede te sukkelen dan werknemers in een voltijds contract of een contract van onbepaalde duur. (8)

Armoede is vrouwelijk

Het hoeft misschien niet te verbazen en toch willen we het nog eens extra in de verf zetten: het fenomeen van 'working poors' treft in de eerste plaats vrouwen. Hoewel er nog geen precieze cijfers bestaan over het aandeel van vrouwen in het geheel van werkende armen, kan je zien dat de evolutie van armoede bij loontrekkenden een curve volgt die haast parallel loopt met het aandeel van vrouwen in de actieve beroepsbevolking, dat steeg van 39 procent in 1987 tot 44 procent in 2002 in Europa.

Bovendien zijn vrouwen massaal loontrekkend: 89 procent van de actieve vrouwen zijn loontrekkend, tegenover 81 procent bij de mannen. Bij gelijk werk verdienen vrouwen 4 tot 5 procent minder dan mannen, ze vertegenwoordigen niet minder dan 75 procent van de lage lonen en tussen de 80 en 90 procent van de deeltijdse contracten, die hen - dient het nog herhaald te worden ? - vaak opgedrongen werden en die een echte motor vormen van armoede bij werkenden. Het feit dat het fenomeen 'working poors' in de eerste plaats vrouwen treft, zal er allicht ook veel mee te maken hebben waarom het pas met zoveel vertraging werd bestudeerd. (9)

Working poors made in Belgium

In december 2005 bracht het "Jaarboek over armoede en sociale uitsluiting" van de Universiteit Antwerpen uit dat maar liefst 15 procent van de Belgische bevolking , ofwel méér dan anderhalf miljoen mensen, onder de armoedegrens leven. Die grens werd gelegd op 772 euro per maand voor een alleenstaande. De studie onderstreept dat 6% van de bevolking, bijna de helft van het totale aantal armen, werkende armen zijn.

Dit cijfer ligt ietsje onder het Europese gemiddelde, gezien België een hoge graad van werkloosheid kent en daar concentreert zich het grootste deel van de mensen die onder de armoedegrens leven. In België leven dus meer mensen dan het Europese gemiddelde in gezinnen zonder enig arbeidsinkomen. Daar is het risico natuurlijk bijzonder groot om in de armoede terecht te komen. Vergeleken met andere lidstaten bezet België de derde plaats inzake het gemiddelde minimuminkomen (1.250 euro bruto), hoewel dat duidelijk nog onvoldoende is.

Verder verklaren de hoge syndicalisatiegraad en de sterkte van de vakbonden in ons land waarom het fenomeen in België niet dezelfde afmetingen aanneemt als in Ierland, Nederland, Groot-Brittannië of Spanje. Toch wordt het probleem zeker en vast onderschat. Volgens een enquête van Le Soir zeggen 29,5 procent van de werkende mensen dat ze moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. 21,2 procent omschrijft zichzelf als 'arm'.

Nochtans zien we dat het steeds dezelfde politiek is die aan de grondslag ligt van het probleem. In 1980 bedroeg het aandeel van de lonen en de sociale uitkeringen in België 67 procent van het BBP. In 2005 was dat nog maar 56 procent. (10) Bovendien nam ook de werkonzekerheid spectaculair toe. In 1990 bedroeg het aandeel van de deeltijdse jobs 10,4 procent, in 2003 was dat al 21,6 procent. Het aantal uren interimarbeid is geëxplodeerd van 26,4 miljoen uren in 1985 tot 129,2 miljoen in 2003 (11). En dan hebben we het nog niet over de veralgemeende afname van de koopkracht, die voor werknemers tussen 1996 en 2005 afnam met 2,08 procent (12). Vandaar dat het huidige offensief van patronaat en regering tegen de lonen en de index zo ongehoord is. 

Inhaalbeweging

Het is van belang om te benadrukken dat de uitbreiding van het fenomeen van 'werkende armen' nauw verbonden is met de achteruitgang van de krachtsverhoudingen tussen de wereld van de arbeid en het Kapitaal. Voor de kapitaalbezitters gaat het erom in het hart van het productieproces een nieuwe regulatiewijze in te voeren inzake loonverhoudingen en organisatie van de arbeidsmarkt. De individuele verzwakking die het resultaat is van te moeten leven onder de armoedegrens terwijl je toch een job hebt, zorgt ervoor dat werknemers, zowel individueel als collectief minder in staat zijn om zich te verdedigen en eisen te stellen. 


De strijd tegen de ontwikkeling van armoede bij werkende mensen moet gericht zijn tegen de fundamentele oorzaken van het probleem: er moet een inhaalbeweging komen wat be-treft de lonen en uitkeringen en de flexibele en onzekere arbeid moet aan banden worden gelegd. Die oriëntatie moet leiden naar een algemene strijd tegen de neoliberale politiek, die enkel tot doel heeft om de maatschappelijk geproduceerde rijkdom te herverdelen ten gunste van de rijksten en de arbeidersbeweging te verzwakken.


Noten: 

(1) " Ajuste neoliberal y pobreza salarial : los working poors en la Union Europea ", Bibiana Medialdea et Nacho Alvarez, Viento Sur n°82, september 2005.
(2) " Working poors in Europe : a partial basic income for workers ? ", Strengman-Kuhn, Basic Income European Network Genève 2002, geciteerd par B.Medialdea et N.Alvarez. 
(3) "Les Working poors dans l'Union européenne ", Infofiche van de "Fondation européenne pour l'amélioration des conditions de travail", 2001.
(4) " Pauvreté des travailleurs ", Population et conditions de vie, Eurostat 2005.
(5) N.Medialdea et N.Alvarez.
(6) " Pauvreté des travailleurs " Eurostat 2005.
(7) OECD, http://www.oecd.org
(8) N.Medialdea et N.Alvarez.
(9) " Activité, précarité, chômage : toujours plus ", Margaret Maruani, tijdschrift OFCE n° 90, 2004. 
(10) De Werker, 13/01/06
(11) "Het neoliberaal bedrog" M. Lievens, SAP, 2005.
(12) " 96-05 : Dix ans de pouvoir d'achat ", Rapport van het CRIOC 2006.

Naar boven