The Act of Killing: de wereld van moordenaars PDF Print Email
Geschreven door Alex De Jong op zaterdag, 23 maart 2013
Een groep oudere Indonesische mannen haalt nostalgische herinneringen op aan hun gloriejaren. Toen ze in de jaren zestig naar willekeur konden beschikken over wie zou leven en wie zou sterven. Een van hen voert het hoogste woord, lachend verteld hij hoe verrukkelijk het was om veertienjarige meisjes te verkrachten. De andere mannen vallen hem enthousiast bij; ‘heerlijk, heerlijk’. In de documentaire The Act of Killing komen de daders van de bloedbaden van 1965 aan het woord.

 

Naarmate de jaren zestig vorderden, liepen in Indonesië de politieke en sociale spanningen op. President Soekarno balanceerde als een koorddanser om aan de macht te blijven door het leger, gedomineerd door rechtse officieren, islamitische bewegingen en de Partai Komunis Indonesie (PKI) tegen elkaar uit te spelen. Geleidelijk werd de PKI zijn favoriet. Soekarno sprak zich fel uit tegen de Amerikaanse inmenging in Vietnam, tegen de invloed die westerse mogendheden uitoefenden over formeel onafhankelijke ex-koloniën, knoopte banden aan met Mao’s China, sprak van een wereldwijd front tegen de oude machthebbers en ‘Indonesisch socialisme’. De PKI werd de grootste communistische partij buiten het communistische blok, met miljoenen leden en symbolische posten in de op autocratische wijze door Soekarno zelf samengestelde regering.

 

De legertop zag het met lede ogen aan. Een mislukte communistische opstand in 1947 hadden de officieren de PKI nooit vergeven, ook al had de PKI daarna gekozen voor een strategie binnen de marges van de wet. Hoge officieren verdienden goed als industriëlen of plantagebezitters en zagen daar een steeds sterkere, door de PKI georganiseerde, vakbeweging tegenover zich. Geestelijken, vooral van machtige islamitische bewegingen, waren afkerig van de ‘atheïstische’ communisten – ook al waren veel communisten belijdende moslims. De islamitische organisaties waren grootgrondbezitters en tegenstander van door Soekarno, met steun van de PKI, geïntroduceerde plannen voor hervorming van het landbezit ten voordele van de vele landloze boeren.

De lont in het kruitvat was een putsch op 30 september 1965. Een groep officieren uit het middenkader ontvoerde en later doodde een aantal, als rechtse tegenstanders van Soekarno bekend staande, generaals. Enkele uren later verklaarden zij de formatie van een ‘revolutionaire raad’ die het kabinet van Soekarno zou vervangen. Troepen onder het commando van Soeharto maakten echter korte metten met de ’30 September Beweging’, bekend als G30S.

 

In de daaropvolgende zes maanden onderging Indonesië een transformatie. De PKI en haar massa-organisaties en de linkervleugel van Soekarno’s nationalisme werden op bloedige wijze vernietigd door een geweldcoalitie van hoge officieren, kapitalisten, religieuze bewegingen en hun milities. Er vielen minimaal 700.000 tot een miljoen slachtoffers in deze golf van terreur. Soekarno werd aan de kant geschoven en Soeharto werd de onbetwiste heerser over Indonesië.

 

Voorwendsel voor massamoord


De G30S is een van de grote historische mysteries van de twintigste eeuw. De nieuwe machthebbers beweerden dat het een frontorganisatie van de PKI was die de macht wilde grijpen. De communisten zouden dodenlijsten opgesteld hebben en massagraven voorbereid. Leden van Gerwani, de aan de PKI gelieerde vrouwenorganisatie, zouden de gevangen generaals seksueel gemarteld hebben. Maar de PKI organiseerde geen mobilisaties om de ‘poging tot staatsgreep’ van de G30S kracht bij te zetten, en er namen nauwelijks communisten deel aan de beweging. In een fascinerend boek over G30S knoopte John Roosa veel van de losse einden aan elkaar. Het doel van G30S was geen coup, maar een zuivering van de legertop. Nadat enkele ontvoeringen spaak waren gelopen en er doden vielen, weigerde Soekarno de beweging te steunen. In een vlucht naar voren verkondigde de G30S daarom de ontbinding van zijn kabinet. De betrokkenheid van de PKI was beperkt tot enkele leiders, waaronder secretaris-generaal D.N. Aidit, die zonder medeweten van de rest van het bestuur, laat staan de partij, handelden en zo de legertop een gedroomd excuus gaven om de macht te grijpen.

 

The Act of Killing volgt drie leden van een van de milities, de Pemuda Pancasila, die deelnamen aan de massamoorden van 1965-66. De in alle opzichten afstotelijke Herman, nog steeds lid van de militie, vermoordde tientallen mensen en heeft geen gewetenswroeging. Het vermoeden dringt zich op dat hij te dom is om de enormiteit van zijn misdaden te beseffen. Haji Anif is anders. Van de drie moordenaars gaat het hem het beste voor de wind, hij is welvarend en heeft goede connecties met de huidige machthebbers. Niet ondanks, maar omdat hij een moordenaar is. Hij hielp immers de Indonesische natie te redden. Ook hij voelt geen berouw. In een indrukwekkende scene legt hij uit waarom. Moraliteit is relatief, stelt hij; toen Bush aan de macht was, was Guantanomo in orde, waarom zou dergelijke relativiteit niet gelden voor ’1965′? Hoezo misdaden tegen de menselijkheid? Het zijn de winnaars die beslissen wie schuldig is en wie niet, wat een misdaad is en wat niet. En hij is een winnaar, hij heeft dus niks te vrezen. Machteloze verontwaardiging, meer kun je hier niet tegen inbrengen.

 

De meest interessante figuur is Anwar Congo. Voor 1965 was hij net zoals zijn vrienden een kleine crimineel. Toen hij als lid van de Pemuda Pancasila tientallen mensen martelde en vermoordde werd hij een lokale ‘held’. Anwar is een ijdeltuit en gaat enthousiast in op het voorstel van Joshua Oppenheimer, regisseur van The Act of Killing, om zijn rol in ’1965′ te verfilmen. In zijn moordtechnieken werd Anwar geïnspireerd door Hollywood films en in samenwerking met Oppenheimer verbeeldt hij zijn daden uit 1965 op surrealistische wijze met zichzelf als cowboy of maffioso. Naarmate de film vordert en Anwar terugdenkt aan zijn daden en zijn slachtoffers naspeelt lijkt bij hem iets door te dringen van wat hij gedaan heeft. ‘Heb ik dan misschien gezondigd?’, vraagt hij nadat hij een scene waarin hij een slachtoffer speelt, heeft teruggekeken.

 

Mythes


De propaganda van de machthebbers over ’1965′ is tegenstrijdig: de PKI stelde niks voor, de PKI was een immense dreiging. De PKI waren woeste vechters, de PKI werd zonder problemen vernietigd. Soekarno stond aan de kant van de PKI, de PKI wilde de regering ten val brengen. De slachtoffers van ’1965′ werden gedood door de PKI, het leger vernietigde zonder mededogen de vijanden van ‘Indonesië’.

 

De tegenstrijdigheden zijn geen zwakheden in de officiële vertogen over 1965 maar versterken deze. Voor oriëntalistische wetenschappers is er de lezing van 1965 als een uiting van de ‘Indonesische cultuur’, een volk dat ‘amok loopt’ omdat de PKI bepaalde taboes had gebroken. Voor jongere Indonesiërs is er het leger als beschermer tegen sadistische ‘communisten’. Elk jaar, decennialang, zagen zij de propaganda-film Pengkhianatan G30S/PKI (Het verraad van G30S/PKI), een film die communisten als gevaarlijke beesten afschildert en ook Anwar van schuldgevoelens verlost.

 

Officiële historische publicaties van het leger hebben het over de verdediging van staat en natie zodat soldaten zich trots kunnen voelen en buitenlanders gerust gesteld worden dat in de marge van een binnenlands conflict hoogstens enige excessen plaatsvonden.

En voor de miljoenen nabestaanden van de slachtoffers en iedereen die overweegt in verzet te komen? Voor hen is er een vertoog dat niet vastgelegd is in officiële publicaties maar in geruchten, mondelinge overlevering en de dagelijkse realiteit van wonen te midden van moordenaars die vaak rijk en machtig zijn, als zakenman, regeringspoliticus of gewone crimineel. Een vertoog dat voortdurend herhaalt: ‘onthou waar wij toe in staat zijn, onthou wat wij doen met onze tegenstanders’.

 

Onder de oppervlakte van de officiële fabels over 1965 en Indonesië als een voorspoedige democratie en een economisch succes, is angst een van de kenmerken van de Indonesische samenleving. Toen Joshua Oppenheimer tien jaar geleden in Indonesië een film maakte over pogingen om een vakbond te organiseren stuitte hij voortdurend op deze angst en besloot hij The Act of Killing te maken.

 

Dit is een geen film over 1965 of het lot van de slachtoffers maar over hoe herinneringen het heden beïnvloeden. Door de voortdurende macht van de daders van 1965 en het zelfvertrouwen van deze mannen te laten zien, zelfvertrouwen dat steunt op het feit dat ze nooit verantwoording af zullen hoeven te leggen, laat Oppenheimer zien waar die angst vandaan komt. The Act of Killing is een film over een maatschappij waarin de massamoordenaars onomkeerbaar gewonnen hebben. De Indonesische génocidaires hoeven niet te ontkennen of hun daden te minimaliseren. Ze kunnen opscheppen over hun daden, en vrijuit vertellen over het genot dat ze al moordend en verkrachtend voelden.

 

The Act of Killing blaast het dominante vertoog over ’1965′ op door de uitlatingen van de moordenaars, nu gevierde machthebbers, vast te leggen. Wegkijken of wegrationaliseren wordt onmogelijk. Als de moordenaars zelf vertellen dat zij, en niet de PKI, de wreedaards waren, wat is dan nog het excuus voor hun daden? Het redden van de natie? Door het verkrachtten van kinderen!? The Act of Killing haalt de half verborgen onderstroom van dreiging in het moderne Indonesië naar boven om de kijker er mee te confronteren. Het resultaat is een schokkende ervaring, een film die aankomt als een trap in de maag. En die in Indonesië enkel half-ondergronds vertoond kan worden en waarvan de trailer alleen al hevige beroering veroorzaakte.

 

The Act of Killing is een meesterwerk als documentaire en als politieke zet. In de geschokte reacties en woede van de vele jonge Indonesiërs die deze film gezien hebben en nog zullen zien ligt een sprankje hoop dat de moordenaars niet eeuwig blijven winnen.

 

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Grenzeloos

Naar boven