Een korte geschiedenis van het poldermodel in Nederland PDF Print Email
Geschreven door Angela Ettema op zaterdag, 08 september 2012
Het poldermodel neemt in de beeldvorming soms mythische vormen aan. Het streven naar consensus zou teruggaan op de middeleeuwen, toen ‘onze voorouders’ met vereende krachten het land veroverden op het water. Dit soort verhalen hebben meer te maken met propageren van een ‘typisch Nederlandse’ nationale identiteit dan met historische analyse.

In feite is het poldermodel een modern verschijnsel. De term verwijst naar het geïnstitutionaliseerde overleg tussen ondernemers, vakbonden en politici in Nederland over de economie, lonen en werkgelegenheid. Maar ook in dit land wisselen perioden van overleg en perioden van strijd elkaar af.

De jaren twintig en dertig van de vorige eeuw kenden een hoog niveau van arbeidersstrijd. Na de Tweede Wereldoorlog voerde de Nederlandse staat jarenlang een geleide loonpolitiek, waarbij de vakbonden meewerkten om de lonen laag te houden. Desondanks brak in de jaren zestig een golf aan loonstrijd los, waarna in de jaren zeventig arbeiders tientallen bedrijven bezetten om hun banen te behouden.

Het eigenlijke begin van het poldermodel zoals we dat nu kennen dateert van 1982. Toen spraken werkgevers, vakbeweging en regering in het Akkoord van Wassenaar af om de lonen te matigen om werkgelegenheid te behouden. Hiermee maakte de vakbondstop zich medeverantwoordelijk voor ‘herstel van de economische groei’ en ‘versterking van de concurrentiekracht van ondernemingen’.

In een tijd van crisis en snel oplopende werkloosheid zagen veel vakbondsbestuurders dit als gedeelde belangen. De Industriebond, in de jaren zeventig een van de radicaalste bonden, dacht in de jaren tachtig dat belangen van werkgevers en werknemers ‘parallel lopen’, en stelde daarom: ‘Flexibilisering is voor ons aanvaardbaar (…) als het leidt tot meer werk, of in ieder geval beter beschermd werk.’

‘Overleg boven alles’

Sinds deze tijd voert de top van de vakbeweging een politiek van ‘overleg boven alles’. De mogelijkheid om door strijd een beter resultaat voor de leden te behalen wordt vaak niet eens overwogen.

Voor de ondernemers was het Akkoord van Wassenaar een groot succes: de lonen bleven laag en de strijdbaarheid van de arbeiders werd ingeperkt. Voor de arbeiders bleek het Akkoord rampzalig te zijn: hun strijdorganisatie werd gebruikt om het kapitalistisch systeem op te lappen ten koste van hun belangen. En het inleveren bleef niet beperkt tot het tijdelijk matigen van de lonen. In de jaren tachtig en negentig volgde een golf van aanvallen op de verworven rechten van werkende mensen.

Onder het neoliberalisme werd het devies: meer marktwerking en minder overheid, meer flexibiliteit en minder sociale zekerheid. Verslechteringen werden verpakt als ‘hervormingen’. De vakbondsleiding accepteerde de logica van marktwerking en ‘hervormen’ en stond bij voorbaat machteloos tegen het neoliberale offensief. Waar de vakbeweging verzet organiseerde, bleef de inzet beperkt tot het bereiken van een sociaal plan voor de neoliberale reorganisatie van Nederland.

In de brochure Van onderop & samen sterk geeft Maina van der Zwan een uitgebreid overzicht van de verslechteringen vanaf 1982. Om enkele voorbeelden te geven: sinds de jaren tachtig zijn de uitkeringen meerdere malen verminderd. De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is ontmanteld en vervangen door de veel slechtere WIA. De sociale zekerheid is deels geprivatiseerd. De Flexwet uit 1998 opende de weg voor verdere flexibilisering van arbeid en de Wet Werk en Bijstand beperkte de rechten van mensen in de bijstand.

Gekortwiekt

Terwijl de sociale zekerheid werd gekortwiekt en deels geprivatiseerd, gingen de rijken en de bedrijven steeds minder belasting betalen: de hoogste belastingschijf werd in 1990 verlaagd van 72 procent naar 60 procent, en in 2001 naar 52 procent. De vennootschapsbelasting werd zelfs drie keer verlaagd: in 2005 van 34,5 procent naar 31,5 procent, in 2006 tot 29,5 procent en in 2007 nog eens naar 25,5 procent. Zo leidden de ‘hervormingen’ tot lagere belastingen voor bedrijven en loonmatiging en steeds meer flexwerk voor arbeiders.

Voor veel werkende mensen is al jaren duidelijk dat vasthouden aan polderen leidt tot een steeds verdere erosie van onze rechten. Over de kwestie van pensioen en AOW ging de FNV-leiding onder Agnes Jongerius van ‘65 blijft 65’ tot het pensioenakkoord van 2011. Daarin stijgt de AOW-leeftijd naar 67 jaar en wordt de hoogte van de pensioenen afhankelijk van de grillen van de beurs. Deze kwestie heeft de FNV in een crisis gestort, toen bleek dat de grootste bonden, FNV Bondgenoten en Abvakabo, zich terecht verzetten tegen dit ‘casinopensioen’.

De pensioencrisis in de FNV en het Kunduz-akkoord na de val van het kabinet-Rutte zijn ieder op hun manier tekenen van een crisis van het poldermodel. Bij de pensioencrisis heeft de FNV-leiding zoveel concessies gedaan dat de onvrede van de leden en een groot deel van het middenkader openlijk naar buiten is gekomen. Deze crisis is vooralsnog niet opgelost.

Dit artikel verscheen eerder op socialisme.nu

Naar boven