Tunesië: een jaar na de revolutie PDF Print Email
Geschreven door Mohamed Bani, Siân Ruddick op vrijdag, 13 januari 2012
Deze week is het een jaar geleden dat de Tunesische dictator Ben Ali werd afgezet. Mohamed Bani, een Tunesiër die in Londen woont, bracht veel tijd door in Tunesië tijdens de revolutie. Ook is hij vaak teruggegaan na de val van dictator Ben Ali op 14 Januari 2011. Hij praat over de revolutie en de situatie van het moment.

Terugkijkend, denk ik dat de beweging die Zine El Abidine Ben Ali omverwierp begon in 2008. Er was een hele grote intifada, een opstand in het mijngebied in het zuiden van het land. Het is een grondstofrijk gebied dat tijdens de Franse bezetting en later sinds de onafhankelijkheid werd uitgebuit. De mensen daar zijn heel arm, ondanks dat ze omringd zijn door rijkdom.

De Tunesische regering behandelde de mensen daar bijna net zoals de Fransen hadden gedaan. Er was geen ontwikkeling – behalve de infrastructuur die nodig was om de grondstoffen te vervoeren. Er was een opstand en stakingen die op brute wijze werden onderdrukt. Mensen werden vermoord en duizenden werden gevangen gezet. Als ik nu terugkijk, lijkt het op een repetitie voor onze revolutie die begon op 17 december 2010.

Ontberingen

De revolutie begon vanwege de economische ontberingen, niet simpelweg vanuit een persoon, zoals Mohamed Bouazizi, die zichzelf in brand stak. Het begon in het dorpje Sidi Bouzid. Er was een algemene crisis in Tunesië. Het werd zeker heviger door de wereldwijde economische crisis, maar er was ook iets bijzonders aan dit gebied. Dit gebied specialiseerde zich namelijk in het semilegaal importeren van goederen uit Libië.

Op een gegeven moment ontstond er een probleem tussen de twee landen. Een van de zwagers van Ben Ali benadeelde iemand van de familie van Kadhafi. Dit leidde tot het sluiten van de grenzen voor een aantal maanden, wat de lokale economie verstikte en het leven van mensen nóg moeilijker maakte. Dat maakte ze boos en klaar voor een opstand.

Dus Mohamed Bouazizi raakte een snaar. De protesten verspreidden zich. Maar de reactie van de dictatuur was schokkend – op sommige plaatsen werden wel 30 mensen op een dag vermoord door sluipschutters. Dit was iets dat Tunesiërs nog nooit eerder hadden meegemaakt.

Het duurde lang voordat de protesten de hoofdstad begonnen te raken. De meeste plaatsen hebben tussen de 20.000 en 50.000 inwoners, ze lijken meer op grote dorpen dan steden. Ongeveer 40 procent van de bevolking leeft in de hoofdstad en haar buitenwijken.

Het was belangrijk dat de beweging voet aan de grond kreeg in Sfax, de op een na grootste stad, en erg bekend om haar oppositie tegen de regering. Een van de redenen voor de strijdbaarheid daar is dat sinds de onafhankelijkheid de politici allemaal uit één gebied zijn gekomen. Dus Sfax – de grootste industriestad van Tunesië - is op politiek vlak steeds buitenspel gezet. De andere reden is dat vakbonden daar heel sterk zijn. De meest beroemde en geëerde Tunesische vakbondsleider, Farhat Hached, kwam uit Sfax. Hij is een soort Che Guevara – je ziet vaak mensen rondlopen met T-shirts met zijn portret.

Zowel de middenklasse als de arbeidersklasse in Sfax wilden verandering: de middenklasse omdat ze macht van andere gebieden wilde afnemen, en de arbeidersklasse omdat ze een sterke, militante vakbondsgeschiedenis hebben. Mensen eisten de val van de president en daarmee de val van het regime. Een leus die veel terugkwam was ‘hang de dictator op’. Toen wisten mensen dat Ben Ali weg zou gaan, omdat zoveel mensen hun angst verloren.

Druk

De leiders van de vakbonden konden de revolutionaire druk niet aan. Ook al waren ze verbonden met Ben Ali, ze wisselden van kant en riepen op tot een algemene staking. Ze werden zelf revolutionair. Slechts drie dagen na de algemene staking en een grote demonstratie in Tunis vluchtte Ben Ali.

Ik ging terug naar Tunesië op de dag van de verkiezingen, negen maanden nadat Ben Ali viel. Het was net een familiefeest – mensen stonden meer dan vier uur in de rij om te stemmen, met hun kinderen. Er waren talloze mensen die zelf te jong waren om te stemmen, maar toch waren meegekomen met hun broers en zussen, om daar te zijn en te discussiëren.

Tunesiërs hebben een geweldig gevoel voor humor in tijden van crisis. Dit kon je ook zien tijdens en na de verkiezingen: mensen die in de rijen grappen tegen elkaar maakten over de verschillende partijen. Mensen praten nu overal over politiek. Er zijn nieuw artistieke bewegingen. Een ervan is een ondergronds kunstcollectief dat de Holenmensen heet, die straattheater doet (vergelijkbaar met een flash mob, red.). Twintig kunstenaars vallen dan een straat binnen en vertonen een film, of voeren poëzie op en theater.

Veel mensen werden pessimistisch na de verkiezingen, maar de beweging gaat nog steeds door. Er zijn sterke protesten zoals een recente sit-in bij de grondwetgevende vergadering in een buitenwijk van Tunis. Het begon omdat mensen bang werden toen de nieuwe heersende partij Ennahda probeerde de macht te concentreren in de handen van de minister-president. Mensen gingen heel vroeg de straat op om hen te confronteren, en duidelijk te maken dat ze niet zouden gaan wachten tot het een nieuwe dictatuur werd. De eis is dat de machten gescheiden moeten worden – een fundament van parlementaire democratie.

Nu hebben werkeloze mensen, mensen die het achtergestelde mijngebied vertegenwoordigen, zich bij hen aangesloten. Er is een mengsel van politieke en sociale eisen – en het groeit.

Er is nu niemand die in staat is om deze beweging te leiden. Links is niet sterk genoeg. Maar er is een sterke burgerbeweging. Mensen zitten niet in partijen en stemmen simpelweg voor mensen die hen vertegenwoordigen. Maar toch begint het volk onregeerbaar te worden. Er zijn bijna dagelijks stakingen door het hele land heen. De stakingen in de belangrijkste mijnbouw- en oliegebieden in het zuiden kunnen het land platleggen en de havens stilleggen.

Mensen hebben net een regime ten val gebracht, dus ze respecteren autoriteit en macht niet meer zoals vroeger. Dit is een pas ontdekte vrijheid, en daar willen ze uiting aan geven.

 


 

Vakbonden spelen een sleutelrol in Tunesië

Door Mohamed Bani

De algemene vakbond in Tunesië, de UGTT, was de enige tegenmacht tegenover het regime. Maar onder Ben Ali werd hij erg tam, en de leiding erg corrupt. In de 23 jaar van Ben Ali’s heerschappij, daagde de bond zijn beleid niet uit. Maar in tijden van crisis weet je dat dit de enige organisatie is die je kunt gebruiken van onder af. Hoe groot ook de corruptie en zwakten, er zijn veel militanten en linkse mensen binnen de vakbonden.

Sinds de revolutie zijn de arbeidsomstandigheden slechter geworden. Tunesië was aantrekkelijk voor buitenlandse kapitalisten omdat het regime ervoor zorgde dat arbeiders geen rechten hadden. Maar de meeste daarvan vertrokken zodra arbeiders begonnen om rechten te eisen. Er zijn nu veel meer arbeiders werkloos dan voor de revolutie. De economie stagneert.

Er zijn binnenkort verkiezingen in de vakbonden. Er komt een kans om de oude leiding en hun bagage eruit te gooien, en geloofwaardig te worden voor mensen.

De regering heeft weinig bewegingsruimte. De dictator en zijn familie zijn er vandoor gegaan met het goud, en Tunesië heeft veel schulden, wat waarschijnlijk nog erger wordt. Het heeft niet de middelen om sociale vrede te kopen.

Er komen een paar nieuwe, onafhankelijke vakbonden op, vooral in de textiel. Deze industrie is groot en in crisis, en arbeiders worden zwaar uitgebuit. De onafhankelijke bonden groeien niet zo sterk als in Egypte, maar het is toch belangrijk.

Het interview en artikel over de vakbonden verschenen in de Britse Socialist Worker . Vertaald door Matthias van Trigt.

Dit artikel verscheen eerder op Socialisme.nu

Naar boven