Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

8 jaar Verhofstadt PDF Print Email
Geschreven door M.Lievens op zaterdag, 21 juli 2007
Wie gehoopt had dat de regeringen Verhofstadt voor een versnelling van de neoli-berale hervorming van het Belgisch kapitalisme hadden kunnen zorgen, komt grotendeels van een bekaaide reis terug. De laatste acht jaar zagen we een Verhofstadt die een veel gematigdere neoliberale politiek voerde dan op basis van zijn uitlatingen in de jaren '80 en begin jaren '90 verwacht had kunnen worden. Vergeleken met de Hartz-plannen van Schröder in Duitsland, met Blairs politiek in het Verenigd Koninkrijk of met de felle aankondigingen van Sarkozy in Frankrijk moet een echte neoliberaal bij zijn analyse van de Belgische politiek toch op zijn tanden bijten.

Dat verklaart voor een stuk het feit dat de belangrijkste processen van politieke herschikking zich ter rechterzijde afspeelden: de vorming van de MR in 2002, de discussies rond de 'Forza Flandria', het feit dat het VB steeds meer aantrekkingskracht uitoefent op ondernemers, het fenomeen-Dedecker... 

Frank Vandenbroucke en Johan Vandelanotte voelden als geen ander aan dat het met die contrahervormingspolitiek minder snel ging dan zij blijkbaar hoopten, en schreven in 2004 twee open brieven waarin ze opriepen tot doortastende maatregelen, onder andere om de werkgelegenheidsgraad op te krikken. Dezelfde Vandenbroucke verraste ook door vrij ver te gaan in zijn pleidooi voor de regionalisering van een aantal sociaal-economische beleidsterreinen. De moeilijkheid om een krachtig neoliberaal beleid te voeren (maar ook om er het verzet tegen te organiseren) vloeit dan ook voor een stuk voort uit de complexe Belgische staatsstructuur. Het is opvallend dat nagenoeg alle argumenten voor een verdere regionalisering technische argumenten zijn, en geen politieke (de gedachte namelijk dat België een land is met twee volkeren): er is nood aan homogene bevoegdheidspakketten, de instrumenten om een sociaal-economische politiek te voeren moeten aan de regionale context aangepast zijn… Wat de Vlaamse burgerij wil, is niet zozeer de erkenning van nationale rechten, maar een staatsapparaat dat efficiënter de neoliberale politiek kan voeren.

De Belgische staatsstructuur is dan ook een zware dobber voor de heersende klasse(n). De regeringsvorming verloopt moeilijk, regeringen zijn samengesteld uit een hele reeks partijen (zes in Verhofstadt I, vier in Verhofstadt II). De bevoegdheidsverdeling en verhouding tussen federale en regionale regeringen loopt stroef. De staatsstructuur genereert onvermijdelijk crisisfenomenen, zoals Verhofstadt er verschillende gekend heeft: de nachtvluchten en DHL, de splitsing van B-H-V… Geen wonder dat de Vlaamse burgerij op zoek is naar meer stabiliteit en eenduidigheid op het Vlaamse niveau.

Daarenboven is het partijenlandschap vrij verbrokkeld: alle partijen zijn gesplitst langs de taalgrens; in Vlaanderen is er de drukkende aanwezigheid van het VB op drie centrumpartijen die rond mekaar cirkelen; het ontbreekt aan één duidelijke leidende politieke kracht (ook in Franstalig België geldt dat, nu de MR op gelijke hoogte komt met de PS). De stabiliteit en continuïteit van de CVP van weleer als centrale partij in de regering is weggevallen. Vanuit de oppositie kon de CD&V de laatste jaren terug een voorsprong nemen, maar het is nog maar de vraag of dit blijvend is. Ook in de buurlanden (onder andere in Nederland) zien we hoe het partijenlandschap in bewe-ging is. In België zijn de centrumpartijen steeds meer aan mekaar gewaagd. Weinig figuren houden het langer dan enkele jaren uit.

Dat Verhofstadt niet de grote sociaal-economische transformatie inluidde, maakt dat de CD&V (onder andere bij monde van Herman Van Rompuy) zichzelf voluit de eer kan toemeten het 'herstelbeleid' van de jaren '80 en '90 te hebben gevoerd. Het waren de vele regeringen met de (toenmalige) CVP die de wereld van de arbeid rake klappen toebrachten, en de uitbuitingsgraad van de arbeid net zoals in de buurlanden fel deden stijgen. De devaluatie, loonmatigingen, indexsprongen etcetera duwden het aandeel van de lonen in het nationaal inkomen gevoelig terug. Zo werd de basis gelegd voor de toenemende winsten die vandaag vooral als dividend aan aandeelhouders worden uitgekeerd. Een omgekeerde herverdeling (van arbeid naar kapitaal) was het gevolg. Aan de gestage daling van het aandeel van de arbeid in het nationaal inkomen kwam op het einde van de jaren '90 echter een einde. Sinds het aantreden van Verhofstadt blijft dit aandeel quasi constant. Ondanks de flamboyante stijl van Verhofstadt, de grote discours en de mythe die rond deze 'hervormer' gecreëerd wordt, stonden de regeringen Verhofstadt wat betreft de fundamentele sociaal-economische politiek dus veeleer garant voor continuïteit met het voorgaande.

Zo werd wat betreft de loonpolitiek vrij stipt het kader van de concurrentiewetgeving gevolgd zoals dat onder Dehaene tot stand was gekomen. Ondanks de schandaalsfeer rond de hoge toplonen van managers en verzet vanuit de arbeidersbeweging, slaagde de regering erin deze loonmatigingspolitiek verder te zetten. Dit ging niet altijd zonder slag of stoot: denk maar aan het protest in december 2005 tegen het Interprofessioneel Akkoord (IPA) van 2005-2006. De regering (mét PS en SP.A) legde toen eenzijdig het door de vakbondsleiding goedgekeurde maar door de ABVV-basis verworpen IPA op.

De loonnorm werd de voorbije acht jaar daarenboven tweemaal overschreden: in 2001-2002 en 2005-2006. Nieuwe mechanismen zoals de all-in akkoorden werden ondertussen in stelling gebracht om dit tegen te gaan.

Een van de weinige, maar vooral ideologisch wel belangrijke stappen die de regeringen Verhofstadt konden realiseren, is de invoering van de 'actieve welvaartstaat'. Een aantal van de belangrijkste syndicale strijdbewegingen richtten zich dan ook tegen - het moet gezegd, vaak nog voorzichtige - activeringsmaatregelen:

  • Zo was er de activering van werklozen van Frank Vandenbroucke die op wat verzet kon rekenen. Her en der vonden protestacties plaats tegen de zogenaamde 'jacht op werklozen'.
  • De belangrijkste strijdbeweging tijdens de regeringen Verhofstadt was uiteraard die tegen het generatiepact. Ondanks de problemen die syndicale militanten in een aantal sectoren ondervonden om hun mensen mee te krijgen, is de omvang die deze beweging aannam, opmerkelijk. Deze overtrof in ruime mate die groepen die min of meer rechtstreeks geraakt worden door het terugschroeven van het brugpensioen. Het protest drukte dan ook een algemener ontevredenheid uit over het neoliberale beleid, dat verder ging dan de concrete maatregelen van het generatiepact.
  • Een belangrijk instrument waarvan de regeringen Verhofstadt ruim gebruik maakten, maar waartegen weinig verzet rees, zijn de selectieve lastenverlagingen. Verhofstadt verlaagde de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid met zo'n 5 miljard euro (ter vergelijking: de kost van de vergrijzing in 2030 loopt op tot zo'n 10 miljard euro). Dat gebeurde echter geregeld op een selectieve manier, gericht op de laagste (maar ook de hoogste) inkomens. Bedoeling is onder andere de werkloosheidsval te verminderen. Tegelijk toonden de regeringen Verhofstadt zich echter van hun meest sociaal-liberale kant door bepaalde uitkeringen (weliswaar te weinig en te laat) op te trekken. Deregelijke neoliberale armoedebestrijdingspolitiek laat vooral de sociaal-democratie toe om hun linkerflank af te dekken.
  • Verhofstadt lanceerde de dienstencheques, die zwart werk wit moesten maken, maar door hun succes vooral een hele sector van precaire arbeid in het leven riepen.

Deze activeringspolitiek is in die zin belangrijk, dat ze de reeds afgezwakte definitie van de sociale zekerheid, verder uitholt. De sociale zekerheid wordt in de actieve welvaartstaat minder dan ooit beschouwd als een geheel van sociale rechten, die deel uitmaken van sociaal burgerschap. De sociale zekerheid wordt integendeel tot een arbeidsmarktinstrument. Een instrument moet aangepast zijn aan de context waarin het ingezet moet worden: vandaar dat het discours over de actieve welvaartstaat een enorme boost heeft gegeven aan de pleidooien voor de regionalisering van (aspecten van) de sociale zekerheid. Als 'beleidsinstrument' moet de sociale zekerheid immers gemoduleerd worden volgens de context van zijn toepassing, en die zou in Vlaanderen verschillend zijn van Wallonië. Samen met het verhaal over de vergrijzing was dit het belangrijkste (nieuwe) ideologische dispositief van de Verhofstadt-jaren.

Het is dan ook te verwachten dat de functionering van de arbeidsmarkt (de 'flexibilisering') een belangrijke inzet zal blijven voor de verdere neoliberale herstructurering, mogelijk belangrijker dan verdere loonmatiging. Het neoliberale model, dat gestuurd wordt door de zoektocht naar snelle winst van aandeelhandelaars (veeleer dan aandeelhouders), is gekenmerkt door het fenomeen van de permanente herstructurering. Herstructurering vindt niet louter meer plaats wanneer een economische sector historisch uitgeput raakt (denk aan de steenkoolmijnen), maar is een permanent gebruikt beheersinstrument dat bedrijven hanteren in hun mondiale strategieën. Op dat vlak kan de komende jaren verder een offensief verwacht worden. In België wordt immers veel minder gebruik gemaakt van allerlei flexibele contracten dan pakweg in Nederland of het Verenigd Koninkrijk. De problemen in de automobielindustrie zijn een aanknopingspunt: het discours over de te hoge loonlasten mogen niet verhullen dat die loonlasten slechts een marginale bijdrage leveren in de totale kostenstructuur van de assemblagebedrijven. Productiviteit en flexibiliteit spelen een veel grotere rol.

Ondanks de lastenverlagingen (daling van de patronale bijdragen aan de SZ, verlaging van de vennootschapsbelastingen van 40,17 naar 33,99 %, daling van de personenbelasting…) legt de staat nog altijd een voor neoliberalen te groot beslag op het maatschappelijk product, groter in elk geval dan in de meeste buurlanden. Betekenisvol is hoe Paul De Grauwe (voormalig VLD-senator) vraagtekens zette bij Verhofstadts claim dat de lasten zijn gedaald. Een hele reeks statistieken bleken nodig om te kunnen aantonen dat dit toch het geval zou zijn.

De privatiserings- en liberaliseringspolitiek werd verder gezet, vaak onder impuls van de Europese Unie. De Post wordt klaargestoomd voor de vrije markt, ging een partnerschap aan met de Deense Post, en voerde Georoute in, wat de werkdruk van de postbodes fel verhoogde. De NMBS werd geherstructureerd met het oog op de vrijmaking van de Euro-pese markt. Biac werd geprivatiseerd. Sabena ging failliet, de Belgische staat zag zijn staatssteun verdwijnen in Zwitserse zakken. De regering Verhofstadt steunde net zoals alle andere neoliberale regeringen (en bij uitbreiding alle regeringen sinds het ontstaan van het monopoliekapitalisme) op een selectieve wijze specifieke bedrijven in nood. De Europese Unie houdt steeds meer een oogje in het zeil tegen dit soort praktijken, maar niets verhindert blijkbaar de regering om b.v. Electrabel uit de wind  te plaatsen (de zogenaamde 'pax electrica': er wordt niet geraakt aan de woekerwinsten, dus geen 'mottenballentaks), of individuele bedrijven in nood te helpen door gerichte lastenverlagingen door te voeren (zoals voor ploegenarbeid, als antwoord op de malaise in de automobielindustrie). Het monopoliekapitalisme blijft een realiteit, en die vergt specifieke, individuele staatstussenkomst, wat de neoliberale doctrine (in deze vertegenwoordigd door de Europese Commissie) ook mag beweren over de 'rechtstaat' en het komaf maken met particuliere maatregelen ten voordele van individuele bedrijven.

Op het vlak van de zogenaamde ethische thema's (euthanasie, holebirechten…) hebben de regeringen Verhofstadt ontegensprekelijk stappen vooruit gezet. Het neoliberalisme van OpenVLD en MR is er dan ook één dat niet de combinatie maakt met een soort conservatisme à la Thatcher, maar ook Blair (denk maar aan de recente invoering van zogeheten asbo's, 'anti-social behaviour orders', in het VK). De liberalen pogen zich expliciet als progressief, en vooral langs Waalse kant ook als sociaal te profileren.

De ideologische mosterd voor hun 'open'-wending haalde de VLD bij Karl Popper, auteur van 'The open society and its enemies'. Wie er nog aan mocht twijfelen: Popper was sinds het einde van WOI actief in de groep van Mont-Pelerin rond o.a. Milton Friedman en Friedrich von Hayek, die de theoretische grondslag legde van wat het neoliberalisme is gaan heten.

Het syndicale verzet is weliswaar verzwakt, maar blijft reëel. De strijd tegen het generatiepact toonde de mobilisatiekracht van de syndicale beweging. Verhofstadts gematigde toon tegenover vakbonden en middenveld is een symptoom van deze krachtsverhouding, veeleer dan van een gewijzigde opvatting van de premier.

Op verschillende andere terreinen werd gedurende de laatste jaren strijd geleverd. Vele van deze bewegingen lijken echter uitgeput te raken, of op sterven na dood.

  • Het andersglobalisme ontstond ongeveer gelijk met de eerste regering Verhofstadt. Het kende een hoogtepunt in de betogingen tegen de Europese tops in 2001, tijdens dewelke Verhofstadt het idee van een Europese grondwet lanceerde. De andersglobaliseringsbeweging blijkt echter nogal wat moeite te hebben om zich als blijvende maatschappelijke kracht te vestigen, en kende weinig of nauwelijks nieuwe organisatorische uitdrukkingen (met uitzondering van oa Attac, Indymedia, het BSF).
  • De beweging van mensen zonder papieren voerde een verdienstelijke strijd. De regularisatie van Verhofstadt I loste het probleem niet op, en de laatste jaren kon via UDEP opnieuw een massabeweging van mensen zonder papieren opgezet worden. De regering voerde erg selectieve regularisaties uit, o.a. van leidende figuren uit de beweging, maar week nauwelijks voor de eisen van de beweging, die recent in crisis is geraakt, ook door interne strubbelingen.
  • Justitie, veiligheid, rechtszekerheid zijn de laatste ankerpunten waarop het vertrouwen van de bevolking in de staat is gebaseerd. Misstappen in deze sectoren liggen bijzonder gevoelig bij het publiek, wist Gramsci al. Moreel-justitiële problemen bleven ook na de 'witte mars' de bevolking bewegen. De verschillende marsen tegen zinloos geweld konden stee-vast grote massa's mensen op de been brengen. Deze kwesties zijn bijzonder diffuus en moeilijk te politi-seren. Ze kunnen op een antipolitiek, ritueel niveau blijven, maar slaan ook gemakkelijk over op een racistisch (de moord op Hans Van Themsche) of veiligheidsdiscours.

Op dit vlak voerde Verhofstadt uit wat zijn voorgangers al begonnen waren (hervorming van justitie en politie), en verkocht vooral veel gebakken lucht (over de 'nieuwe politieke cultuur', de 'modelstaat' en de 'open samenleving').

  • Racisme blijft een realiteit. De revolte binnen etnisch-culturele minderheden neemt in België niet de omvang van die in de Franse banlieues, maar kent zeker toch een potentieel. De snelle opkomst van de AEL getuigde daarvan. Het hele regime (partijen, pers, opiniemakers) toonde zijn ware gezicht in de wijze waarop het de figuur Abou Jahjah trachtte te kraken, met succes overigens. Hoogtepunt was Verhofstadts speech in het parlement waarin hij stelde dat justitie de voorman van de AEL zou aanpakken, wars van de scheiding der machten. Het racisme op het vlak van huisvesting, onderwijs, tewerkstelling, culturele rechten blijft een tijdbom waaraan de regeringen Verhofstadt weinig hebben gedaan om ze te ontmijnen.
  • De groene regeringsdeelname zorgde voor de nodige ontgoocheling in de milieubeweging, die door de actualiteit echter de wind in de zeilen blijft hebben. De lidmaatschapscijfers van nagenoeg alle milieuorganisaties kennen een steile klim. Met uitzondering van de strijd rond het lappersfort (met o.a. een betoging van zo'n 4000 mensen in Brugge), kende deze beweging nog nauwelijks vormen van massamobilisatie. De strategie van lobbying en mediatieke acties maakt dat ze heel fel verbonden blijft met de partijpolitiek. Opmerkelijk is b.v. hoe de SP.A kopstukken van de milieubeweging (Bart Martens, Wendel Trio) kon binnenhalen. Van een echte doortastende klimaatpolitiek was onder Verhofstadt echter nauwelijks sprake (als Kyoto al wordt gehaald, dan zal het aankopen van emissierechten in het buitenland daar een serieuze rol in spelen). De uitstap uit kernenergie staat nu, onder druk van de industriële lobby, fel onder druk.
  • Op buitenlands vlak voerden de regeringen Verhofstadt een echte liberaal-kosmopolitische politiek: een politiek van mensenrechten, humanitaire interventies, multilateralisme, de diplomatische aanpak. In Negri's terminologie kunnen we spreken van een echte 'imperiale' logica, die breekt met de imperialistische, unilaterale aanpak van de VS. Verhofstadt keerde zich duidelijk tegen de oorlog in Irak, maar nam wel deel aan 'vredesmissies' in de Balkan, Congo, Libanon, Afghanistan. De christen-democraten prijzen deze buitenlandse politiek, misschien voor een stuk ook om te doen vergeten dat sommigen onder hen destijds pleitten voor samenwerking met de Amerikanen in Irak.

Wapenleveringen aan een prille democratie als Nepal doorprikken soms het discours. Evenmin kon de universalistische genocidewet aan de Amerikaanse druk weerstaan. Toch trekt Verhofstadt duidelijk een transnationale kaart, en gaat volop voor de Verenigde Staten van Europa. Hij was tevens één van de pleitbezorgers van de Europese grondwet, die in België zonder debat in het parlement werd goedgekeurd. Dat het Belgisch kapitalisme met handen en voeten gebonden is aan buitenlands grootkapitaal, en nauwelijks of geen eigen multinationals heeft, is aan deze kosmopolitische politiek niet vreemd.

De vredesbeweging slaagde er wel in om enkele serieuze mobilisaties te organiseren tegen de oorlogen in Afghanistan en Irak, maar kon weinig concrete inzet creëren op het Belgische terrein.

Naar boven