Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Een burgeroorlog in Ivoorkust? PDF Print Email
Geschreven door Sarah Verhees op woensdag, 23 oktober 2002

Ivoorkust kent sinds vier weken één van de ergste humanitaire crisissen van haar jonge geschiedenis. De rebellie die op 19 september militaire en politieke doelen op drie fronten aanviel - Abidjan, de economische hoofdstad (enkele uren later reeds bevrijd), Bouaké, tweede grootste stad, waar veel immigranten wonen en Korhogo in het Noorden - blijft vragen oproepen. Veel Ivoirianen moeten zich sinds die onheilspellende morgen hebben afgevraagd wat hun land voor de zoveelste keer overkwam. Sinds 24 december 1999, dag waarop de ‘Kerstmis-staatsgreep’ van generaal Robert Gueï gepleegd werd, lijkt het land - dat voordien bekend stond als een ‘haven van vrede en voorspoed’ in West-Afrika - niet meer uit de spiraal van geweld te kunnen ontsnappen.

Na de schermutselingen in Abidjan op die bewuste 19de september, waarbij generaal Gueï en de minister van Binnenlandse Zaken, Emile Boga Doudou, gedood werden, hebben de rebellen zich teruggetrokken in Bouaké en Korhogo, waar ze ondertussen goed standhouden. Meer nog, het gehele Noorden van het land en een aantal belangrijke steden op de frontlinie zijn ondertussen in hun handen gevallen. Gisteren nog werd er hevig gevochten om Daloa, de tweede belangrijkste stad van de Bété, de etnie van president Gbagbo en tevens één van de hoofdsteden van de cacaobranche.

Onmiddellijk na de eerste dagen van de crisis, degradeerden de staatsmedia en de regering de onbekende aanvallers als terroristen en spraken over ‘de krachten van het Kwade’. Deze begrippen, zeer in de mode in Washington sinds de belevenissen van 11 september, kunnen begrepen worden als een oproep aan de Amerikaanse grootmacht om steun te zoeken in hun verzet tegen deze rebellen. De crisis is echter iets complexer dan deze modewoorden laten geloven.

Laurent Gbagbo, op 26 oktober 2000 president van Ivoorkust geworden na ondemocratische verkiezingen, incasseert sinds 19 september de gevolgen van een nefaste sociopolitieke situatie die reeds twaalf jaar duurt. In 1990, wanneer Houphouët-Boigny wordt gedwongen een meerpartijensysteem in te voeren, voert Laurent Gbagbo, van FPI-signatuur (Front Populaire Ivoirien, een partij met een sociaal-democratische stempel) campagne voor een sociaal-nationaal programma. De rijkdom van heel het land zou moeten toekomen aan de hele bevolking in plaats van aan een paar PDCI-baronnen (de vroegere eenheidspartij) en hun relaties. Echter, dit programma kan slechts vruchten afwerpen als de koek niet moet blijven verdeeld worden met het grote aantal allochtonen die Ivoorkust rijk is. Gbagbo ijverde ook voor deze ideologie, omdat hem dat handig uitkwam: Houphouët-Boigny gaf, om meer stemmen te halen, identiteitskaarten aan alle niet-Ivoirianen.

Na de dood van Houphouët in 1993 werd zijn gedoodverfde opvolger president. Bédié voerde, samen met een cel academici het concept ivoirité in - grosso modo wilde hij een definitie geven aan wat Ivoiriaan is en wat niet. Generaal Gueï nam dit concept over en sloot Ouattara uit voor de presidentsverkiezingen in oktober 2000. 23 maanden later vindt Gbagbo dat hij een behoorlijke inspanning heeft gedaan om politieke en sociale groeperingen met elkaar te verzoenen. Er is het ‘Forum van nationale verzoening’, van oktober tot december 2001, waar alle politieke, sociale, religieuze, diplomatieke, economische en culturele groeperingen hun rancunes kunnen komen uiten. Na twee maanden debatteren is men tot algemene resoluties of richtlijnen kunnen komen, die ook nog eens door de vier leiders tijdens een historische ontmoeting - Alassane Ouattara, Henri Konan Bédié, Gueï en Gbagbo - onder de loep zijn genomen. Op 5 augustus 2002 installeert Gbagbo een regering van nationale eenheid waarin de verschillende politieke partijen zetelen, incluis het RDR van Alassane Ouattara. De acherban van het RDR is daar niet erg verheugd over en neemt dit Ouattara kwalijk.

Deze oppervlakkige maatregelen, die mede onder internationale druk zijn doorgevoerd, kunnen niet verbergen wat er nog steeds onder de bevolking leeft: talrijke allochtonen en Ivoirianen van de noordelijke regio’s - die vaak gelijkgesteld worden met migranten uit de buurlanden, wegens bepaalde gelijkenissen: vaak spreken ze dezelfde talen, hebben ze dezelfde of gelijkende achternamen, zijn ook moslim, enz... - voelen zich niet op dezelfde manier behandeld als Ivoirianen ‘de souche’. De ‘identificeringsproble-matiek’ maakt het er niet gemakkelijker op: sinds 1990 werden er zogenaamde nieuwe identiteitskaarten ingevoerd en sindsdien heeft geen enkele president deze invoering tot een goed einde weten te brengen. In praktijk hebben mensen met noordelijk klinkende namen het moeilijk om hun identiteitspapieren te vernieuwen, omdat er veel mee gesjoemeld zou zijn geweest.

Naast deze ‘etnische’ kwesties etteren er ook economische en militaire malaises. Door de verslechterde economische situatie, is er een steeds prangender gebrek aan grond. Ivoirianen, die vroeger in een comfortabelere situatie weinig aan landbouw deden, eisen nu de gronden op die tot hier toe door voornamelijk Burkinabezen gecultiveerd worden. Bloedige taferelen tussen autochtone en allochtone bevolking zijn trieste gevolgen van de Ivoiriaanse versie van ‘Eigen volk eerst’.

De directe aanleiding van het conflict ten slotte is voornamelijk militair. Gbagbo heeft hier af te rekenen met een militaire erfenis die al in 1990 ontkiemde, wanneer ontevreden onderofficieren en soldaten een hoger soldij kwamen eisen en tegen de corruptie van de officieren, die al het geld incasseerden, kwamen protesteren. Gedurende het hele decennium van de jaren negentig, bleven de militairen vrij onrustig, tot dit het politieke hoofd van Bédié kostte. Tijdens het overgangsregime groepeerde Gueï gedemobiliseerde soldaten in cellen die als inlichtingendienst voor hem moesten functioneren. Een aantal invloedrijke militairen van deze groepen zijn later in onmin geraakt met generaal Gueï - die voornamelijk militairen uit het Noorden afkomstig waren - en velen vluchtten naar buurland Burkina Faso. Ook Gbagbo, die een afvoeringsplan voor veel achtergebleven militairen had klaargestoomd, wekte hierdoor hun protest op. De rebellie, die ondertussen een politieke naam heeft gekregen: MPCI, Mouvement Patriotique de Côte d’Ivoire, heeft geen eenduidige woordvoerder, maar verschillende figuren zijn al op TV herkend: het zijn zeker geen onbekenden, waarvan sommigen al langer door het FPI-regime gezocht werden wegens ‘poging tot staatsgreep’ in januari 2001. De strategische manier waarop ze het land veroveren en de concentratie van gesofisticeerde wapens vertelt dat het over een lang voorbereidde slag gaat. Het feit dat vele gezochte militairen in Burkina Faso verbleven, heeft de Ivoiriaanse regering ertoe gebracht om het buurland te verdenken van het destabiliseren van hun natie. Hun eisen zijn duidelijk, doen beseffen dat het vooral een intern conflict weerspiegelt en zouden Gbagbo tot nadenken moeten stemmen: geen Ivoorkust meer met twee soorten Ivoirianen, maar gelijkheid voor iedereen.

Naar boven