Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Het neoliberale succesverhaal PDF Print Email
Geschreven door Alex De Jong op woensdag, 24 november 2010

Onderstaand artikel werd geschreven voor Grenzeloos, het tijdschrift van onze Nederlandse zusterorganisatie SAP. We publiceren het hier omdat het een mooi overzicht geeft van de neoliberale ideologie.

Rond 2008, 2009 stond de wereldeconomie aan de rand van de afgrond: volgens de Financial Times was ‘de wereld van de afgelopen drie decennia verdwenen’. Een vertwijfelde bankier van Merrill Lynch verklaarde dat “onze wereld stuk gelopen was”. In het nieuwe regeerakkoord (van de Nederlandse regering Rutte I, n.v.d.r.) is enkel in de verleden tijd sprake van crisis en maakt hetzelfde neoliberalisme dat deze veroorzaakte een comeback.

Uit PR-oogpunt zal onze aankomende regering de mantel misschien niet snel aan trekken maar het akkoord kenmerkt hen als trouwe neoliberalen. Het besparen op overheidsuitgaven, het afwijzen van staatsingrijpen en de marktwerking  voorstellen als oplossing voor efficiëntieproblemen: de vertrouwde dogma’s zijn terug van niet weggeweest. De geloofwaardigheid van de ideologie heeft misschien een onherstelbare knauw opgelopen – maar de praktijk is natuurlijk een ander verhaal. Vanwaar de veerkracht van een economische leer die failliet leek?

Chili was de proeftuin van de neoliberale doctrine: na de coup van generaal Pinochet in 1973 vond daar een van de eerste experimenten in neoliberaal beleid plaats. Een paar jaar later wijzigde de Amerikaanse Federal Reserve drastisch van koers: in de toekomst zou alles draaien om het bestrijden van inflatie. Rond dezelfde tijd traden Margaret Thatcher en Ronald Reagan aan als regeringsleiders. Paul Volcker, de nieuwe baas van de Fed, generaal Pinochet en zijn economische adviseurs, de zogenaamde Chicago Boys, Thatcher en Reagan deelden allemaal dezelfde economische leer (of doctrine). Binnen een paar korte jaren was neoliberalisme van relatief obscure luchtfietserij de meest invloedrijke economische leer ter wereld geworden.

Het idee was simpel: vrijheid van ondernemerschap en marktwerking zijn de beste garanties voor economische groei en materiële welvaart. De staat is er om dit mogelijk te maken door privé-bezit en handelsverkeer te beschermen. Waarin neoliberalisme verschilt met klassiek liberalisme is de erkenning dat ‘vrije markten’ geen natuurlijk gegeven zijn maar gecreëerd moeten worden – zo nodig beschermd door de staat.

Daarmee betekende neoliberalisme ook een frontale aanval op de economische en politieke verhoudingen zoals die in de westerse wereld vorm hadden gekregen na 1945. De economische groei in het westen stelde een relatief sterke arbeidersbeweging in staat om een reeks verworvenheden binnen te halen die bekend zouden komen te staan als de ‘verzorgingsstaat’. In wezen betekende dit dat de staat een klein deel van de winsten afroomde en herverdeelde onder de bevolking. Mensen die geen directe toegang hadden tot de winsten van het bedrijfsleven – werknemers – hadden er de meeste baat bij. Toen de economische groei vanaf het einde van de jaren zestig inzakte begon dit compromis tussen arbeid en kapitaal in zijn voegen te kraken. Rechtse tegenstanders van het compromis, bezorgd over hun winsten, hesen de vlag van neoliberalisme en openden de aanval op de verzorgingsstaat en de achterliggende principes.

Nieuw waren hun ideeën niet – al in de jaren veertig ontwikkelden rechtse denkers een ideologie die ongebreidelde marktwerking rechtvaardigde. De kern van het neoliberale gedachtegoed werd uitgedacht in het Mont Pelerin genootschap, een exclusief clubje van filosofen, historici en economen. Vooraanstaande leden waren onder andere de econoom Milton Friedman en de Oostenrijke filosoof Friedrich von Hayek. Volgens het Mont Pellerin genootschap ging het om niet minder dan het lot van ‘Western Man’: de beschaving werd bedreigd door wijdverspreide twijfel aan de werking van de markt en de heiligheid van privébezit.
Het genootschap zag het als zijn taak deze waarden weer in het centrum van de macht te brengen. Ondanks de retoriek over de werking van de markt en economische wetmatigheden beseften de neoliberalen van het eerste uur maar al te goed dat het een politiek gevecht zou vergen om hun ideeën door te drukken. Hayek betoogde dat de ideologische strijd centraal moest staan. Het zou, zo verwachtte hij, minstens een generatie duren om rivaliserende economische theorieën als die van Keynes of Marx te verslaan.

In sommige landen werd de neoliberale doctrine van bovenaf door autoritaire regimes opgelegd: Chili, de Filipijnen, Mozambique... In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië nam de strijd andere vormen aan. Neoliberalen presenteerden zich als verdedigers van eeuwige, objectieve waarheden: ‘TINA, there is no alternative’ in de beroemde woorden van Thatcher.

Dat is natuurlijke een sterke uitgangspositie in elke discussie. Dat een neoliberale aanpak nog steeds brede steun geniet, getuigt van het succes van deze aanpak. De Filipijnse econoom Walden Bello wijst erop hoe de neoliberale doctrine welhaast synoniem is geworden met economische theorie in het algemeen: ‘de hegemonie van neoliberalisme in de economische wetenschap heeft andere perspectieven naar de marges gedrukt’.

Deze hegemonie is de vrucht van jaren geduldig werk in denktanks en politiek activisme. In de jaren zeventig kwam het neoliberale project op stoom. Eerst verwierven de ideeën academische respectabiliteit. In 1974 kreeg Hayek de Nobelprijs voor economie, twee jaar later zijn discipel Friedman. Al tijdens het Amerikaanse presidentschap van Jimmy Carter maakte liberalisering van de economie opgeld als oplossing voor de crisis. Een paar jaar later zou het neoliberalisme zijn grote doorbraak maken.

Een andere verklaring voor de hardnekkigheid van het neoliberalisme is dat, zoals David Harvey schrijver van onder andere A brief history of neoliberalism in een recent interview stelde er altijd al een kloof gaapte tussen neoliberale ideologie en praktijk. Het verhaal van de al genoemde Chicago Boys – genoemd naar de universiteit waar Friedman van 1946 tot 1977 aan verbonden was – is illustratief.

Harvey beschrijft hoe de Amerikaanse regering al sinds de jaren vijftig Chileense economen opleidde aan de Universiteit van Chicago. Het doel was om op deze manier een tegenwicht te vormen tegen de linkse opvattingen die toen opkwamen in Latijns Amerika. De in Chicago opgeleide economen zouden toonaangevend worden in de prestigieuze Chileense katholieke privé universiteit van Santiago. In de vroege jaren zeventig begon de Chileense economische elite, ongerust over de koers van de linkse president Salvador Allende, het werk van deze economen te steunen. Nadat Pinochet zijn rivalen had uitgeschakeld haalde hij de Chicago Boys de regering binnen. Hun eerste daden waren leningen afsluiten met het IMF, natuurlijke hulpbronnen op de markt brengen en sociale voorzieningen en publieke goederen privatiseren. Kortom, neoliberaal economisch beleid in een notendop.

Het Chileense voorbeeld prikt een aantal mythen door die neoliberalen graag over zichzelf vertellen. Neoliberalisme heeft niks met vrijheid en democratie te maken. Neoliberalisme en een autoritair bewind gaan prima samen, zo bleek al vanaf het eerste begin. Sterker nog, neoliberalisme heeft baat bij een autoritair bewind. Ondanks alle retoriek zijn neoliberalen voorstander van hard overheidsingrijpen om de weg vrij te maken voor de vrije markt: vakbonden moeten getemd worden, sociale voorzieningen geprivatiseerd, natuurlijke hulpbronnen verkocht.
Zelfs na het opruimen van de ‘obstakels voor de vrije markt’ blijft neoliberalisme een zwak punt behouden: het werkt gewoon niet. Het implementeren van een puur neoliberaal beleid leidde binnen een paar jaar tot problemen, eerst in Chili, later in Groot-Brittannië. Een van de grote tegenstrijdigheden van het neoliberalisme is de opstelling ten opzichte van de financiële sector: economische deregulering leidde tot een reusachtige groei van deze sector die uitgroeide tot een economische spil. Grootschalige faillissementen, een normaal verschijnsel in de vrije markt, werden daardoor economisch onaanvaardbaar Vandaar dat in het neoliberalisme al decennia lang staten en internationale instanties als het IMF en de Wereldbank deze sector bijspringen – door betalingen af te dwingen, zoals van Derde Wereld landen, of door overheidssubsidies. De Amerikaanse savings and loans crisis van 1987-88 kostte Amerikaanse belastingbetalers 150 miljard dollar. Het redden van ‘vallende’ banken is in dit opzicht niets nieuws, het enige dat verschilt is de schaal waarop regeringen het neoliberale project gesubsidieerd hebben.

Neoliberalisme was het rechtse antwoord op de crisis van de jaren zeventig – en ondanks de nieuwe economische ellende die er uit voort kwam, was het vanuit hun oogpunt bijzonder succesvol. De vakbeweging werd aangepakt en links in het verdomhoekje gezet met hulp van de neoliberale ideologie. En sommige mensen voeren er zeer wel bij. In een artikel in New Left Review laten Gerard Duménil and Dominique Lévy zien hoe het neoliberalisme in de VS bijvoorbeeld tot concentratie van welvaart leidde: tussen 1983 en 2000 verdrievoudigde het aandeel van de allerrijkste 404 huishoudens (0,0002 procent van de bevolking) in de totale rijkdom.

Toen het neoliberalisme in de late jaren zeventig opkwam als de dominante economische ideologie beweerden de aanhangers dat de crisis de schuld was van inhalige vakbonden en andere belemmeringen voor de magische werking van de markt. Zo’n verhaal zal niemand meer geloven – maar zolang het neoliberalisme als economische doctrine niet serieus bestreden wordt, zal het, in de woorden van Walden Bello, bij verstek blijven winnen.



Naar boven