Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Debat: revolutionaire strategie vandaag PDF Print Email
Geschreven door M. Lievens op donderdag, 29 januari 2009

Sinds een tijd is in de Vierde Internationale een interessant debat aan de gang over fundamentele strategische kwesties. Ook op het komende wereldcongres begin 2010 zal dit debat centraal staan. Aanleiding ervan was onder meer het debacle van de deelname van de Braziliaanse afdeling van de Vierde (Democracia Socialista, DS) aan de regering Lula, die fundamenteel een neoliberaal beleid blijft voeren. De vroegere afdeling viel er uiteen, een deel ervan hergroepeerde zich binnen de PSOL. De snelheid waarmee de linkerzijde van de Braziliaanse arbeiderspartij PT meegezogen werd in een sociaal-liberaal beleid was erg schrikwekkend. De huidige oriëntatie van de Franse LCR, die de grondslagen legde voor een nieuwe antikapitalistische partij (NPA) die duidelijk onafhankelijk blijft van de PS en van sociaal-liberale regeringen, kan niet begrepen worden buiten die Braziliaanse ervaring.  

Een debat over fundamentele kwesties werd heropend: welk regeringsordewoord moeten revolutionairen naar voor schuiven? Welke verhouding met de staat? Welke houding tegenover de huidige sociaal-democratie? De jaren ’60 en ’70 kenden de laatste opstoot van fundamenteel, theoretisch debat over revolutionaire strategie. Nadien viel dit debat stil, onder druk van de conjunctuur, die eind de jaren ‘70 begon om te slaan ten voordele van het neoliberalisme. Met de opkomst van linkse regeringen (Chavez, Correa, Morales) en sociaal-liberale regeringen (Gauche Plurielle in Frankrijk, Lula in Brazilië enz.), en de versterking van sociale protestbewegingen (hoewel erg ongelijk ontwikkeld in verschillende landen) komt dit debat opnieuw op de proppen.

Een heleboel geschreven bijdragen voedden dit debat. Het zou onbegonnen werk zijn, al deze teksten naar het Nederlands te vertalen. Toch willen we enkele van die bijdragen even in de verf zetten. De meeste ervan zijn beschikbaar in het Frans op de website www.europe-solidaire.org, die tal van artikelen bundelt geschreven door militanten van de Vierde Internationale maar ook van daarbuiten.   

 

 

Cédric Durand: Voor een nieuw strategisch model

http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article2534 

Cédric Durand, militant van de LCR, opende dit debat met eens soort theoretisering van het zapatisme. Hij stelt dat het vroegere schema, de insurrectionele algemene staking, niet meer adequaat is voor de huidige context. Vandaag bestaat een veelheid aan vormen van verzet die niet alle tot klassenstrijd kunnen gereduceerd worden. De klasse zelf is van gestalte veranderd, en gefragmenteerd. Tegelijk kwam het andersglobalisme op als plaats van convergentie tussen strijdbewegingen. Durand stelt twee hypothesen voor een nieuwe strategie voor: ten eerste moet die niet uitsluitend gericht zijn op de voorbereiding van het revolutionaire moment, maar in het hier en nu moet al een proces van sociale transformatie beginnen; en ten tweede is de staat niet de enige plaats van confrontatie, maar is er een veelheid van strategische ruimtes met hun eigen logica, waar de strijd gevoerd moet worden. Dit impliceert ook een vernieuwing van het militantisme, dat minder op offers en meer op creativiteit en participatie gebaseerd moet zijn. Durand pleit ook voor het ernstig nemen van de ‘exit’-strategie als één aspect van een breder geheel (waarin ook meer traditionele strijdvormen hun plaats hebben). Er moeten ruimtes komen waar met alternatieve praktijken kan geëxperimenteerd worden, reeds binnen de huidige maatschappij. In die zin schetst Durand een schema om tot vormen van tegenmacht te komen.

Hoewel Durand de verdienste had het debat te openen, zijn de meeste andere bijdragen het met zijn visie niet eens.    

 

Alex Callinicos: Wat betekent revolutionaire strategie vandaag?

 http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article2535 

Callinicos is één van de leidende figuren van de Britse SWP, de grootste trotskistische organisatie in Engeland, waarmee de Vierde Internationale relaties onderhoudt. Hij pikt vooral in op het werk van Daniel Bensaïd van de Franse LCR. Hij benadrukt dat er fundamenteel nog geen wending is in de arbeidersstrijd, die nog altijd defensief blijft tegenover een winnend neoliberalisme. Tegelijk zijn er een aantal interessante ervaringen van strijdbewegingen en nieuwe linkse politieke formaties waarin revolutionairen participeren. De achtergrond van Callinicos verschilt enigszins van die van Bensaïd. De LCR was in de jaren ’70 niet enkel geïnspireerd door de Russische ervaring, maar ook door de guerillastrategie van Che Guevara, een inspiratie die Callinicos’ organisatie niet deelt.

Callinicos bekritiseert de stellingen van Durand die hij postmodern en eclectisch noemt. Hij is het ook niet eens met de benadering van de LCR over de ‘autonomie van de sociale beweging’ (die voor de Vierde Internationale betekent dat partijen moeten trachten een niet-manipulatieve houding aan te nemen tot die bewegingen; dat houdt in dat militanten die er actief zijn dat moeten doen vanuit de bezorgdheid de beweging op te bouwen, en deze niet mogen instrumentaliseren in functie van een eng organisatiebelang).

Sleutelkwestie voor Callinicos is de ontwikkeling van een nieuw revolutionair subject, nu de arbeidersklasse gefragmenteerd en geflexibiliseerd is geraakt. De huidige situatie van fragmentatie is niet zonder precedent: ook vroeger waren er periodes waarin de klasse er erg aan toe was, en het lange strijdervaringen vergde om van de arbeidersklasse opnieuw een politiek subject te maken. “We zijn nog maar in een primitief stadium van de heropbouw van dit subject”, stelt Callinicos. Om hiermee te beginnen is een overgangsprogramma nodig zoals hij dat voorstelt in zijn boek ‘An anti-capitalist Manifesto’. Antoine Artous van de LCR had dit overgangsprogramma bekritiseerd omdat het nergens een verwijzing naar de politieke macht bevatte, maar vooral onmiddellijke eisen zou bevatten (zoals de Tobintax, controle op kapitaalstromen, reductie van de werkweek enz.). Callinicos deelt die kritiek echter niet. Hij meent dat een overgangsprogramma aangepast moet zijn aan de situatie en het bewustzijn van de massa, en dat een echt gevecht voor dergelijke eisen sowieso tot een conflict met de logica van het kapitaal zou leiden. Volgens hem is een serieus verzet tegen het neoliberalisme drager van een antikapitalistische logica. Callinicos verwerpt de dogma’s van een bepaald soort orthodox trotskisme, nl. het idee dat het programma een soort ‘magische kwaliteit’ heeft onafhankelijk van de context. Volgens hem bestaat de inzet er vooral in een programma te maken dat kan inhaken op de politieke en economische context. Reeds binnen het kapitalisme kunnen een aantal overwinningen worden geboekt, maar deze blijven fragiel zolang de macht van het kapitaal niet is gebroken doorheen een revolutionair proces. Tenslotte onderstreept Callinicos dat de deelname aan nieuwe linkse krachten zoals Respect, Die Linke, het Links Blok etc. niet moet leiden tot de liquidatie van de eigen revolutionaire organisatie. Er kunnen perfect serieuze meningsverschillen bestaan binnen die nieuwe formaties. Callinicos pleit er in elk geval voor om organisaties als de SWP en de LCR te blijven opbouwen als revolutionaire partijen. Binnen de Vierde Internationale wordt gesteld dat dit snel tot sektarisme leidt.

Tenslotte bekritiseert Callinicos de passieve houding van de LCR in de discussie over de eenheidskandidaat voor de presidentsverkiezingen te komen (het artikel dateert van voor de laatste Franse presidentsverkiezingen). Hij meent dat een organisatie als de LCR volop moet trachten te wegen op de ontwikkelingen in de hele linkerzijde.   

 

Antoine Artous: Orphelins d’une stratégie révolutionnaire?

http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article2542 

Artous begint met de stelling dat de LCR niet meer beschikt over een uitgewerkte revolutionaire strategie, aangepast aan de huidige context. Iets aanvangen met dat hiaat betekent voor hem echter niet dat men tabula rasa moet maken van het verleden. Volgens hem houdt Durand b.v. te weinig rekening met de strategische opvattingen van de LCR in de jaren 70. Reeds toen verwierp de LCR het denken in termen van ‘modellen’. Het enige wat bestaat in de politiek zijn ‘hypothesen’ voor een revolutionaire strategie. De discussies liepen erg gelijklopend met die van de communistische internationale in de jaren ’20: de cruciale vragen gingen over de rol van het eenheidsfront en over de kwestie van de ‘arbeidersregering’. Trotski onderscheidde al twee vormen van revolutionaire processen. Enerzijds was er de ervaring van oktober, een snel proces waarbij de crisis van de staat en de revolutionaire crisis samenvielen. Anderzijds een langduriger proces, waarbij arbeiderscontrole en fabriekscomités gedurende een iets langere periode een situatie van dubbele macht creëerden. In die context zijn ordewoorden als het eenheidsfront of de arbeidersregering bij uitstek relevant.

Artous houdt vast aan de theorie van de revolutionaire crisis, aan de dubbele macht, aan het belang van het programma. Maar dat alles vormt samen nog geen project voor de omverwerping van de burgerlijke politieke macht. Zo’n project kan enkel ontstaan doorheen reële ervaringen. Dat is het probleem van de LCR, die zich positioneert als revolutionaire organisatie. Men kan natuurlijk gebakken lucht verkopen, maar als we kritisch genoeg zijn, is dat de vaststelling die we moeten maken, stelt Artous.

Vervolgens gaat hij de discussie aan met Callinicos. Hij is het eens met de overgangseisen die deze naar voor schuift, maar benadrukt de tekorten ervan, vooral op het vlak van de eisen die gaan over de politieke macht. Er zijn overgangseisen nodig op het vlak van de politieke macht zelf. Te vaak is de overgangsbenadering gereduceerd tot een soort pedagogie, die als bedoeling heeft het bewustzijn te verhogen, stelt Artous. Een echte overgangsbenadering moet echter gerealiseerd worden in de praktijk, via radicale hervormingen. Een begin zou kunnen worden gemaakt met de strijd voor de radicale democratisering van verkozen vergaderingen. Het kapitalisme neigt er immers toe deze uit te hollen ten voordele van de uitvoerende macht en allerlei technostructuren. Binnen burgerlijke democratieën zal massastrijd die politiek wordt zich hoogstwaarschijnlijk eerst op de democratisering van de bestaande instituties richten (denk aan de democratisering van de EU), in plaats van op nieuwe instituties (comités etc.). Op dezelfde manier kan de politisering van de strijd gericht zijn op de organisatievormen van de publieke macht, op de wijze waarop openbare diensten vandaag georganiseerd zijn bijvoorbeeld, ten voordele van meer democratische controle erop.

Vaak horen we enerzijds een soort radicaal ‘mouvementisme’ rond sociale eisen, anderzijds abstracte revolutionaire propaganda tegen een staat die we ooit moeten vernietigen, maar waartegen we vandaag geen specifieke eisen kunnen stellen. Dat is typisch voor de huidige revolutionaire linkerzijde die niet in staat is vandaag strikt politieke overgangseisen te stellen tegen de staat. Artous wil Lenins boodschap over de specificiteit van de politieke strijd, in onderscheid met de sociale strijd, onderstrepen. De LCR bouwde zich op doorheen het verzet op het sociale terrein, via antikapitalistische agitatie, maar als de politiek in eigenlijke zin terug op de proppen komt (b.v. met de discussie over regeringsdeelname e.d.) kunnen we niet meer volstaan met oproepen voor sociale mobilisaties. Al te vaak hebben we ons ertoe beperkt op te roepen tot sociale strijd om zo de algemene staking voor te bereiden met de hoop dat een nieuw ‘mei 68’ deze keer wel tot goeie resultaten zou leiden. Dergelijke aanpak onderschat de eigenlijke politieke kwestie van de staat, aldus Artous, en neigt tot een soort revolutionair syndicalisme. De eigenlijk politieke ordewoorden beperken zich tot die van de duale macht en de ‘macht aan de comités’, zonder in staat te zijn iets te vertellen over de politieke strijd die daar precies toe moet leiden.

De inzet in Frankrijk bestaat er onder meer in de strijd aan te gaan met de autoritaire Vijfde Republiek. Er bestaan een aantal concrete voorstellen om de politieke strijd aan te gaan met deze staatsvorm (één kamer, proportionele representatie etc.), maar de LCR voert daar geen strijd rond volgens Artous. De strijd rond deze kwesties is des te belangrijker, daar een socialistische maatschappij volgens hem niet enkel op raden gebaseerd zal kunnen zijn. De democratische representatie kan niet beperkt worden tot de werkplaats, maar moet ook een territoriale dimensie kennen, die uitgedrukt wordt in instituties van het parlementaire type. Hij pleit voor een socialistische maatschappij met een soort tweekamerstelsel, het ene territoriaal gebaseerd (parlement), het andere economisch (soviets). De nieuwe macht zal niet volledig buiten de bestaande bourgeois instituties ontstaan, dat toont o.a. de sandinistische revolutie aan. Vandaar het belang van de strijd voor de radicale democratisering van sommige ervan. Dat dit neerkomt op een soort austromarxisme of eurcommunisme is fout, volgens Artous. Deze laatste stromingen meenden immers het socialisme te kunnen realiseren vanuit het parlement. Artous is ervan overtuigd dat men het proces van de opbouw van een dubbele macht en de confrontatie niet uit de weg kan gaan. Vandaag is het echter nog moeilijk in te zien hoe zo’n dubbele macht er zal uitzien, en vooral, hoe vandaag op het strikt politieke terrein geageerd kan worden in die richting.   

 

 

Daniel Bensaïd : Sur le retour de la question stratégique

http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article3122

 

Vertaald in het Engels: The return of strategy

http://www.isj.org.uk/index.php4?id=287&issue=113

 

Deze tekst van Bensaïd (LCR) is ongetwijfeld één van de interessantste en invloedrijkste in dit debat. De Parijse filosoof situeert de terugkeer van het debat over strategie in het proces van politisering van de sociale protestbewegingen. Aanvankelijk heerste in het andersglobalisme wat hij de ‘sociale illusie’ noemt, namelijk de idee dat sociale bewegingen voldoende zijn, en de politiek overbodig of gevaarlijk. De strategische discussie steekt daarmee opnieuw de kop op, na prompt te zijn verdwenen begin jaren ’80.

Hoewel het gewicht van de internationale sfeer belangrijker is geworden dan vroeger, blijft Bensaïd ervan overtuigd dat het nationaal niveau nog altijd het sleutelniveau is in de glijdende schaal van strategische ruimtes. Het is op dat niveau dat in de eerste plaats de macht moet worden veroverd.

In de strategische discussies in de jaren ’60 stonden twee mogelijke hypothesen voorop, die telkens twee types van duale macht en twee types van crises veronderstelden. Enerzijds was er de hypothese van de insurrectionele algemene staking, anderzijds de hypothese van de langdurige volksoorlog. Elk heeft zijn eigen tijdsritme en ruimte. Bensaïd maakt een kritische balans op van de pogingen om de tweede hypothese toe te passen in een urbane omgeving, zoals zelfs afdelingen van de Vierde trachtten te doen destijds in Latijns-Amerika, met nefaste gevolgen. In de ontwikkelde kapitalistische landen stond de hypothese van de algemene staking echter voorop.

De hele discussie gaat erover hoe dergelijke hypothese vandaag geconcretiseerd kan worden. Welke vormen van duale macht kunnen ontstaan, welke instituties kunnen doorheen de strijd gevormd worden, hoe kan het democratisch gehalte ervan gevrijwaard worden enzovoort. Bensaïd verwijst naar Mandels pleidooi voor een gemengde democratie bestaande uit soviets en een parlement, waarvan de eerste gebaseerd zijn op de economische structuur, het tweede op territorium.

Een hele reeks thema’s die relevant zijn in de huidige discussie in Frankrijk over de nieuwe antikapitalistische Partij NPA passeren de revue: het probleem van het overgangsprogramma, de logica van de hegemonie en de dialectiek van hervorming en revolutie. Daarover stelt hij: “we blijven ervan overtuigd dat een consequent antiliberalisme tot antikapitalisme leidt, en dat de twee verbonden zijn door de dynamiek van de strijd.”

Cruciaal element in een overgangsbenadering is de kwestie van de ‘arbeidersregering’. De negatieve ervaring van de regeringsdeelname van voormalige leden van de Vierde Internationale in de Braziliaanse regering indachtig, bespreekt Bensaïd na de geschiedenis van dit ordewoord te hebben overlopen, drie criteria voor de participatie aan een regering: de context moet er één zijn van crisis en sterke sociale mobilisatie, de regering moet een breuk met de bestaande orde op het oog hebben, en de krachtsverhoudingen binnen de regering moeten van die aard zijn dat de revolutionairen erbinnen niet weggedrukt kunnen worden. Bensaïd verdedigt ook de strategie van de dictatuur van het proletariaat, ook al roept de term verkeerde associaties op. Het gaat hier over een breuk in de juridisch-institutionele structuur van de bestaande orde, een uitzonderingstoestand, die een noodzakelijk moment is in de creatie van nieuwe instituties.

Vervolgens gaat Bensaïd in op de huidige discussies over de vorming van zogenaamde ‘brede partijen’, die revolutionairen moeten toelaten uit de politieke marginaliteit te treden. Hij waarschuwt ervoor zich niet blind te staren op kwantiteit en omvang, maar vooral de fundamentele strategische opties in het oog te houden. Regeringsdeelname is bijvoorbeeld niet zomaar een kwestie van politieke oriëntatie, maar is een fundamentele strategische kwestie. De strategie voor de overname van de macht van de burgerij moet de fundamentele leidraad blijven.

Na de verrechtsing van de sociaaldemocratie en de crisis van het stalinisme bestaat er wat Bensaïd een ‘radicale ruimte’ noemt, waarbinnen nieuwe formaties kunnen gedijen. “Maar deze ‘ruimte’ is niet homogeen en leeg zodat alles wat we moeten doen is ze te vullen. Het gaat om een erg onstabiel krachtenveld”.

Binnen dat krachtenveld is de LCR vandaag de NPA aan het opbouwen. Alle info hierover vind je op http://www.npa2009.org/.

 

Voor wie hier meer over wil weten, deze tekst van Bensaïd is een aanrader. Hij publiceerde recent een hele reeks boeken die mee achtergrond leveren voor het proces van linkse herschikking in Frankrijk en daarbuiten, en voor de discussie over revolutionaire strategie. Al die boeken kunnen besteld worden via www.la-breche.com.

  

Enkele andere bijdragen aan het debat:

 

* François Sabado: "Stratégie révolutionnaire dans un pays capitaliste avancé. Quelques éléments clés."

http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article2199 

 * Guillaume Liégard : « Quelques réflexions sur la stratégie révolutionnaire»,
Critique communiste, n°179, mars 2006,
http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article2261 ;

* Francis Sitel : « Stratégie révolutionnaire : résurgences et cours
nouveaux... », Critique communiste, n°179, mars 2006,
http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article2541 ;

* Samy Johsua : « Mélanges stratégiques », Critique communiste, n°181,
novembre
2006, http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article3310 ;

* Côme Pierron et Joséphine Simplon : « Stratégie et parti, ne pas abuser des
mélanges... », Critique communiste, n°181, novembre 2006,
http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article4127 ;

* Galia Trépère : « Éléments d'une stratégie pour définir nos tâches dans la
nouvelle période », Critique communiste, n°181, novembre 2006,
http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article4186 ;

* Alain Mathia : « Pour une hégémonie émancipatrice - Vers les crises
stratégiques du XXIe siècle », Critique communiste, n°181, novembre 2006,
http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article4128 ;

* Philippe Corcuff : « La LCR a-t-elle perdu la boussole ? Conservatisme
trotskyste et imaginaire machiste dans le renouveau du débat stratégique au
sein des gauches radicales », Critique communiste, n°183, juin 2007,
http://www.europe-solidaire.org/spip.php?article5525

 .     

Naar boven