Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

China: geboorte van een reus PDF Print Email
Geschreven door Michel Husson op zaterdag, 20 januari 2007

China is niet zomaar een ordinaire superfabrikant van T-shirts. Het is een samenleving in volle verandering die één vijfde van de wereldbevolking herbergt. Zij maakt nu deel uit van de wereldeconomie. De klassieke categorieën passen niet zo goed op China want het is een land dat geleid wordt door een communistische partij die gekozen heeft voor een uitgesproken liberale mondialisering. Deze nog nooit vertoonde combinatie vind je terug in zijn economische structuur, een 'opstapeling' van diverse sectoren die snel evolueert en wel volgens een tweeledige beweging : binnenlandse liberalisering en buitenlandse kapitaalsinbreng.

 

Het zijn in de eerste plaats de kleine industriële bedrijven in de kleine steden en dorpen die in de loop van de jaren '80 als paddestoelen uit de grond rezen. Men blijft spreken van collectieve ondernemingen maar in feite gaat het om gemengde bedrijven, sommige onder de vorm van coöperaties maar steeds meer gehoorzamend aan de regels van de particuliere eigendom. De jaren '90 kende een opkomst van nieuwsoortige ondernemingen als gevolg van buitenlandse investeringen, voornamelijk uit Taïwan, Hongkong, Macao, etc. Na de finaciële crisis van 1997 namen de grote industriële landen het roer over met een globale investering van meer dan 50 miljard dollar in 2003.

Een aantal hervormingen begeleidde deze tweezijdige beweging van binnenlandse liberalisering en toetreding tot de wereldmarkt. Een eerste wet gaf particulieren het recht om eigenaar te worden van maatschappijen met beperkte aansprakelijkheid. In 2004 werd de grondwet gewijzigd om de rol van de particuliere sector te versterken en om het recht op privé-eigendom te bevestigen. De wet die de particuliere ondernemingen verbood om actief te zijn in bepaalde sectoren (infrastructuur, openbare diensten, financiering) werd zopas opgeheven. Het werd mogelijk om direct te investeren vanuit het buitenland en men stimuleerde dit door een verlaging van de douanetarieven en de oprichting van tolvrije zone's in de kustgebieden. Het staatsmonopolie op de buitenlandse handel werd afgebouwd evenals het systeem van de veelvoudige wisselkoersen. In al dat gewoel trad China toe tot de Wereldhandelsorganisatie (WHO).

Exporteconomie


De particuliere sector werd dus uitgebreid : hij maakt vandaag meer dan de helft uit van het BBP en drie vierden van de export. Hij is de grootste werkgever en vertoont de hoogste rentabiliteit (15% in 2003 tegen 5 à 10% in de staatssector). In de schoot van de privésector zorgen de buitenlandse ondernemingen - dikwijls als joint ventures met Chinese ondernemingen geassocieerd - voor 75% van de export. Maar de export van de particuliere sector onder Chinese controle groeit nog sneller naarmate hij nieuwe exportvergunningen krijgt. De staatssector wordt voortdurend geherstructureerd wat op vijf jaar tijd een verlies heeft meegebracht van 45 miljoen banen. Maar 35% van de staatsondernemingen worden nog steeds onrendabel geacht en één op zes zit in de rode cijfers. Al deze transformaties gebeurden in een context van zeer sterke groei (zie inzet) en stoelden op een spectaculaire accumulatie van kapitaal : de investeringen vertegenwoordigen vandaag 42% van het BBP, tegenover ongeveer 20% in Frankrijk en 15% in Latijns-Amerika.

De motor van deze groei was de export, dank zij de zeer lage loonkosten (10 keer lager dan in de rijke landen) en een gunstige wisselkoers. China koos voor een vaste wisselkoers van zijn munt met de dollar en gaf hiermee gehoor aan de voorschriften van het IMF en van de Wereldbank. Sinds 2000 volgt de yuan de ontwaarding van de dollar waardoor de export nog maar eens wordt gestimuleerd samen met een enorme aanvoer van kapitaal.

De betrekkingen tussen China en de Verenigde Staten zijn dus gecompliceerd. China's aandeel in het Amerikaanse tekort bedraagt zo'n 40%, maar het helpt dit deficit ook financieren met de aankoop van activa uitgedrukt in dollars. De V.S. wensen een opwaardering van de yuan om de Chinese producten minder competitief te maken, maar het zou zelf zwaar getroffen worden indien China ophield met zijn overschotten om te zetten in dollars. In juli j.l. gaven de Chinese autoriteiten schijnbaar gehoor aan die wens toen ze de yuan heropwaardeerden met zo'n schamele 2%. Het staat vast dat de yuan ondergewaardeerd wordt, maar het gaat niet enkel om een monetaire manipulatie : het heeft vooral te maken met het feit dat de Chinese werkers niet mee de vruchten plukken van de groei.

Lonen en sociale ongelijkheid

De evolutie van de lonen is natuurlijk fundamenteel, maar we beschikken slechts over onduidelijke gegevens. We weten dat er enorme ongelijkheden bestaan tussen de regio's : het gemiddelde inkomen in Shanghai ligt vier keer hoger dan het nationaal gemiddelde. De werkloosheid bedraagt 8% in de stedelijke gebieden en men schat zo'n 200 miljoen onvolledig tewerkgestelden op het platteland. Dit 'industrieel reserveleger' veroorzaakt een sterke plattelandsvlucht en weegt op de groei van de lonen die gemiddeld achter die van het BBP aanhinkt.

De groei trekt desondanks de inkomens in hun totaliteit op chaotische wijze naar omhoog, zodat samen met een verscherping van de ongelijkheden de absolute armoede vermindert. Een vooruitgang meer in overeenstemming met de productie zou de groei meer op de binnenlandse markt richten, de rol van de export en van de binnenlandse investeringen kunnen relativiseren en zo de loonkosten laten evolueren volgens de wereldnormen. Zoiets gebeurde min of meer in Zuid-Korea, weliswaar op een andere schaal en als gevolg van harde sociale strijd. Deze ontwikkeling schijnt onafwendbaar maar kan nog lang op zich laten wachten, terwijl de competitieve voordelen van China ondraaglijk zullen blijken voor de grote industrielanden.

Het zijn de grote inkomensverschillen die maken dat het model op termijn niet 'houdbaar' is. Eén aspect van de kwestie is de veroudering. In 2030 zal een kwart van de bevolking ouder zijn dan 65 jaar : dat is het paradoxale resultaat van de geboortebeper-kingspolitiek. Het openbare pensioensysteem dekt slechts 14% van de actieve bevolking. Sinds de hervor-ming van 1997 voorziet het een basisuitkering op een eenvormig tarief en een pensioen in verhouding tot de bijdragen, geïndexeerd op de rentestandaard van de bankdeposito's. De regering wil deze tweede pijler vervangen door een individueel pensioen per capitalisatie. Een experimentele hervorming in die zin is aan de gang in verscheidene provincies. Deze kwestie zal zwaar wegen op de sociale toestand.

Welke koers vaart China ?


Alles hangt af van de relatieve snelheid waarmee diverse aspecten evolueren. In het imperialistische kamp kunnen de krokodillentranen die worden gestort over de verkrach-ting van de sociale rechten wel eens worden omgezet in min of meer oorlogszuchtige tegenmaatregelen. Maar het imperialistische kamp is verdeeld. Voor sommigen is de Chinese concurrentie een dodelijk gevaar waarmee ook hoogtechnologische sectoren worden bedreigd. Voor anderen dan weer biedt China een dubbel voordeel : het is met zijn grote binnenlandse markt in expansie een groot afzetgebied én het levert laaggeprijsde consumptieartikelen waardoor men hier de waarde van de arbeidskracht naar beneden kan trekken. Dit kenmerk (dat reeds door Marx werd geanalyseerd) ontkracht het argument van de advocaten van de mondialisering die stellen dat de goedkope import uit China de consumenten ten goede komt. Als de huidige trend zich verderzet zullen deze voordelen waarschijnlijk progressief ruim baan moeten maken voor de concurrentiële nadelen. We zullen dan de getuigen zijn van het losbranden van de imperialistische aggresiviteit, met een nieuwe reeks protectionnistische maatregelen, gelijkvormig aan de Europese quota, een nieuwe eis om de yuan op te waarderen en dit alles gehuld in holle frasen over de rechten van de mens en de verdediging van de tewerkstelling.

Maar het zijn eigenlijk de Chinese werkers en boeren die de sleutel van de ontwikkeling in handen hebben, en dit is geen holle frase. Wanneer zij er in slagen om zich, ondanks het repressie-apparaat van de partij en van haar eenheidsvakbond, te organiseren, een nieuwe herverdeling van de inkomens af te dwingen en een zekere controle uit te oefenen op de economie, dan is er een grote stap gezet. Dat zou het einde betekenen van de dubbele Chinese paradox : een economie die snel groeit en weinig uitdeelt, en een soort 'bureaucratisch staatskapitalisme' dat de meest weerzienwekkende trekken van het wilde kapitalisme niet langer kan combineren met totaal ontaard 'communisme'.

Naar boven