Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Anders gaan verlangen PDF Print Email
Geschreven door Johny Lenaerts op dinsdag, 07 december 2004
In een mysterieuze parabel, 'He and His Man' (Le Monde Diplomatique, juli 2004), schrijft de Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee (Nobelprijswinnaar 2003) over een anonieme man die Engeland doorkruist, op zoek naar 'His Man', een excentriekeling die alleen woont met zijn papegaai. Zal hij hem ooit ontmoeten, vraagt de hoofdpersoon zich af. Aan het slot van het verhaal vergelijkt Coetzee hen met twee schepen die elk een andere richting uit varen, de ene naar het westen, de andere naar het oosten. Of veeleer, zegt Coetzee, lijken ze op matrozen op deze schepen die elk een andere richting uit varen. En wanneer de schepen elkaar rakelings kruisen, en bijna tegen elkaar botsen, dan kruisen ook hun ogen elkaar, maar zonder elkaar te herkennen, veel te druk bezig om ook maar een teken te geven.

Monaden

Het kan verbazing wekken, maar de jonge Friedrich Engels had deze grondhouding van de moderne tijd al op indringende wijze beschreven. 'Een stad als Londen, waar men urenlang kan ronddwalen zonder ook maar aan het begin van het einde te komen, zonder het geringste teken te zien waaruit de nabijheid van het platteland zou blijken, is toch iets bijzonders.' Dat schreef Friedrich Engels, vriend en medewerker van Karl Marx, in 1845 in De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Wanneer Engels 'een paar dagen door het plaveisel van de hoofdstraten heeft rondgezworven, zich met moeite een weg banend door het mensengewoel en de eindeloze files wagens en karren', dan merkt hij, zo schrijft hij, dat deze Londenaren 'het beste deel van hun menszijn hebben moeten opofferen' en dat 'honderd in hen sluimerende krachten' ongebruikt blijven en onderdrukt worden. Het loont de moeite hem - in dat prille begin van de 19de eeuw, hij is dan 25 jaar - wat langer aan het woord te laten: 'Het straatgewoel heeft al iets stuitends, iets waartegen de menselijke natuur in opstand komt. Deze honderdduizenden mensen van alle rang en stand, die hier langs elkander voortijlen - zijn ze niet allen mensen met gelijke talenten en vermogens toegerust, mensen die gelukkig wilden zijn? En mensen die het geluk op dezelfde manier en met dezelfde middelen zouden moeten trachten te vinden? Toch lopen zij langs elkaar heen en verdringen elkaar als hadden zij niets met elkaar te maken, als waren zij ieder van een heel ander ras; en zij gedragen zich alsof hun enige, stilzwijgend gesloten, afspraak is, dat ieder aan zijn kant van de straat zal blijven, om de stroom van mensen die hem tegemoetkomt, niet te hinderen en blijkbaar komt het niet bij hen op de ander zelfs maar een blik waardig te achten. De ruwe onverschilligheid en het harteloze egoïsme dat alleen op het eigenbelang gericht is worden afstotelijker en ergerlijker, naarmate meer mensen in een beperkt gebied moeten samenleven. En hoewel wij ook weten dat dit isolement van de enkeling, deze bekrompen zelfzucht overal het grondbeginsel van onze huidige maatschappij is, treedt dit toch nergens zo schaamteloos onverhuld, zo zelfbewust te voorschijn als juist hier in het gewoel van de grote stad. Het uiteenvallen van de mensheid in monaden die elk een part levensprincipe en een apart doel hebben, de wereld van het atoom, is hier ten top gedreven.'

Sociale oorlog

Als de jonge Friedrich Engels de krant openslaat, en de talrijke misdaadverslagen leest, dan neemt verontwaardiging bezit van hem: 'Reeds nu zien wij de maatschappij in volle ontbinding verkeren, wij kunnen geen krant ter hand nemen of wij lezen de frappantste feiten die blijk geven van het losser worden van alle sociale banden. (...) In dit land is de sociale oorlog volledig uitgebroken: ieder staat apart en vecht voor zichzelf tegen alle anderen, en of hij alle anderen, die zijn verklaarde vijanden zijn, schade berokkenen zal of niet, hangt slechts af van een zelfzuchtige berekening van wat het voordeligst is. Niemand haalt het nog in zijn hoofd zich met zijn medemens op vreedzame wijze te verstaan; alle geschillen worden met dreigementen, door eigen ingrijpen of voor de rechtbanken beslecht. Kortom, ieder beschouwt de ander als een vijand die hij uit de weg moet ruimen of hoogstens als een middel dat hij voor zijn doeleinden gebruiken moet. En deze oorlog wordt, zoals de misdrijvenstatistiek toont, van jaar tot jaar feller, hartstochtelijker en onverzoenlijker.'

Friedrich Engels meent te merken dat de vijanden zich langzamerhand verdelen in twee grote kampen die elkaar bestrijden: de bourgeoisie hier en het proletariaat daar. 'Deze oorlog van allen tegen allen en van het proletariaat tegen de bourgeoisie mag ons niet verwonderen, want hij is slechts de consequente doorvoering van het reeds aan de vrije concurrentie ten gondslag liggend beginsel.' Eerder had hij al gesteld: 'De concurrentie is de meest volkomen uitdrukking van de oorlog van allen tegen allen, die de moderne burgerlijke maatschappij beheerst. Deze oorlog, een oorlog om het leven, om het bestaan, om alles, dus in geval van nood ook een strijd op leven en dood, bestaat niet slechts tussen de verschillende klassen van de samenleving, maar ook tussen de leden van deze klassen onderling. Ieder staat de anderen in de weg en iedereen probeert dus ook allen die hem in de weg staan te verdringen en hun plaats te bezetten. De arbeiders beconcurreren elkaar onderling net zo, als de leden van de bourgeoisie elkaar onderling beconcurreren. De machinewever concurreert tegen de handwever, de werkloze of slecht betaalde handwever tegen de werkenden of beter betaalden en ze proberen ze te verdringen. Deze concurrentie van de arbeiders onderling is echter voor de arbeiders de ergste kant van de huidige verhoudingen en in de handen van de bourgeoisie het scherpste wapen tegen het proletariaat. Vandaar het streven van de arbeiders om deze concurrentie op te heffen door zich te verenigen en vandaar de woede van de bourgeoisie tegen deze bonden en haar triomf bij iedere klap die deze wordt toegebracht.'

Verlangen

Deze concurrentie van de arbeiders onderling neemt een erg kwalijke vorm aan wanneer er immigranten mee gemoeid zijn. In de Engelse arbeiderssteden leefden vele Ierse immigranten, die in zo mogelijk nóg armoediger wijken woonden, en die arbeid verrichtten 'die alleen met lichaamskracht zonder veel handigheid gedaan kan worden, niet voor Engels loon maar slechts voor een loon dat het Ierse benadert', waardoor het loonniveau van de ganse arbeidersklasse naar omlaag gehaald wordt en 'de toestand van de onderste lagen van de Engelse arbeiders steeds meer die van de Ierse benadert, die op alle markten met hen concurreren'.

Hoe aan deze spiraal van concurrentiestrijd een einde stellen en hoe verhinderen dat de reeds door de moderne industrie en haar directe gevolgen veroorzaakte schandalige toestand van de Engelse arbeiders nog mensonterender kan worden gemaakt?

Friedrich Engels vermeldde het al: de vereniging van de arbeiders in bonden (trade-unions) met het doel om de afzonderlijke arbeider tegen de tirannie van de bourgeoisie te beschermen. Hij droomt van een tijd waarin door het land de strijdkreet zal schallen: 'Oorlog aan de paleizen, vrede aan de hutten!'

Hoe komt het dat we daar nog altijd zo ver van verwijderd zijn? De Franse filosoof Gilles Deleuze had daar een verklaring voor: revolutie moet je verlangen. Als ik dus voortaan het pad kruis van een knappe vrouw, haar ogen hautain op een onbestemd punt in de verte gericht, zal ik haar toespreken: 'Doe maar gewoon, we zijn toch allemaal proleten. Oorlog aan de paleizen!'

Hoe anders gaan verlangen?

Naar boven