Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Wat is fascisme? Is George W. Bush een 'fascist'? PDF Print Email
Geschreven door M. Lievens op maandag, 01 januari 2007

Als er één woord is dat uitblinkt in vaagheid omdat het in allerlei, en vaak minder toepasselijke, contexten wordt gebruikt, is het de notie fascisme. Stalinisten zijn op dat vlak de absolute meesters: in 1932 vonden ze de Amerikaanse presidentskandidaat Roosevelt een fascist, waren de sociaal-democraten ‘sociaal-fascisten’, en noemden ze wat overbleef van de linkse oppositie in de Sovjet-Unie ‘trotsko-fascisten’. Hun opvatting over de actuele ‘fascisering’ van de maatschappij gaat volkomen voorbij aan het feit dat de ‘liberale democratie’ nu eenmaal de overschrijding van bepaalde grenzen met harde repressie beantwoordt. Zelfs zijn er die beweren dat de op til staande oorlog van de Bush-administratie een fascistische oorlog is.

Over fascisme is ook een schier onoverzichtelijke hoeveelheid theoretische literatuur verschenen. Vaak overstijgt die niet het niveau van het descriptieve, zoals dat het geval is in de liberale benadering. Daarin wordt het fascisme getekend als gekenmerkt door dictatuur, massaneurose, antisemitisme, enorme propaganda, en massahypnose door een demagoog. Wie vindt in zo’n benadering het specifieke verschil met het stalinisme?

Eén van de meest ernstige verklaringspogingen van dit maatschappijfenomeen is de marxistische, en bij uitstek die van Leon Trotsky. De cruciale bijdrage van het marxisme is de opvatting dat aan elke politieke vorm een sociale inhoud moet worden gegeven. Elk politiek fenomeen moet m.a.w. aan een klassenanalyse worden onderworpen. Pas op die manier verschijnt bijvoorbeeld het Duitse of Italiaanse fascisme als een collectief fenomeen, een spontane massabeweging die plebejisch van aard is, geleid en gefinancierd door het kapitaal, en sociologisch vooral gebaseerd op de kleinburgerij en de onderste lagen van de arbeidersklasse en het zogeheten lompenproletariaat. Die groepen zijn niet toevallig de eerste slachtoffers van de crisis van de kapitalistische productiewijze, en zijn bijgevolg bijzonder mobiliseerbaar.

Hoewel het zich vaak als volkspartij profileert, steunt ook het Vlaams Blok vandaag op die lagen van de bevolking, en dan in de eerste plaats op de onderste geprecariseerde lagen van de werkende klasse, de werklozen, huisvrouwen, etcetera, en iets minder op de (conservatieve) kleinburgerij (stijl Alexandra Colen). Haar massabasis is echter minder mobiliseerbaar dan pakweg tijdens de jaren ’30, iets wat het Vlaams Blok compenseert door een flinke scheut populisme. 

 

Dat het fascisme verschijnt op een specifiek moment in de ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze, is uiteraard geen toeval. Terwijl de burgerlijke Franse revolutie steunde op de plebejische methode van het jacobinisme om komaf te maken met haar feodale vijanden, kon de burgerij tijdens de bloeitijd van het vrije kapitalisme in de 19de eeuw de samenleving domineren op een ordelijke, pacifistische en burgerlijk-democratische manier. Politiegeweld kwam er enkel aan te pas wanneer de bakens van de burgerlijke eigendom en de heerschappij van de kapitalistische klasse in het gedrang kwamen. Het plaatje veranderde echter in het interbellum. Hoewel het mogelijk was gebleken via bepaalde concessies de sociaal-democratische leiding in het burgerlijke regime in te lijven (waarbij deze onverwijld de arbeiders naar het front stuurde in 1914), was in de context van de kapitalistische crisis van de jaren ’20 de mogelijkheid tot toegevingen en hervormingen zeer beperkt. Een toename van de klassenpolarisatie, met o.a. de sterkst georganiseerde en bewuste arbeidersbeweging (in Duitsland) die men ooit heeft gekend, maakte het klassieke burgerlijke parlementarisme onhoudbaar, en maakte dat politie en leger niet meer volstonden voor het behoud van de burgerlijke orde. Op het moment dat haar heerschappij in het gedrang komt, kiest de burgerij echter waar voor haar geld: hoewel ze in woorden tenminste de idealen van individuele vrijheid en liberale democratie belijdt, laat ze de macht over aan de fascisten, uit angst dat de werkende klasse haar eigendom van de productiemiddelen zou aantasten. Zo financierden grote bankiers in de periode voor Hitlers machtsovername de nationaal-socialisten, waardoor de propaganda en de bewapening van knokploegen konden worden betaald. In ’33 lieten de burgerlijke partijen Hitler aan de macht, terwijl die slechts een derde van de stemmen haalde. Hoewel aanvankelijk vijandig t.o.v. het grootkapitaal, vervulde het fascisme een voor de burgerij cruciale rol. De historische functie van het fascisme bestond erin de organisaties van de arbeid te breken, de werkende klasse te atomiseren en te controleren door het opheffen van de politieke vrijheden, en vooral door bruut geweld. Dit liet het kapitaal toe radicaal de uitbuitingsgraad te verhogen (tot 300 % volgens Ernest Mandel), en de winstvoeten te herstellen, wat de grondslag legde voor het befaamde ‘Wirtschaftswunder’ van na W.O.II. Met andere woorden, de crisis van het interbellum kon via het fascistisch geweld afgewenteld worden op de arbeid.

 

De kleinburgerij, die voornamelijk bestaat uit die maatschappelijke groepen die zelf hun eigen productiemiddelen bezitten (boeren, zelfstandigen, etc.), keert zich echter niet noodzakelijk tot het fascisme. Tijdens de Commune van Parijs in 1871 of tijdens de Russische revolutie kon een vruchtbare alliantie met de werkende klasse ontstaan. Cruciaal echter is dat die kleinburgerij door haar ruimtelijke spreiding (b.v. de boeren) en haar onophoudelijke onderlinge concurrentie (b.v. de middenstand) als klasse geen onafhankelijke politiek kan voeren. De historische vaststelling is dat ze zich steeds weer dient te verbinden met andere klassen. Of ze zich met het lot van de arbeidersklasse allieert, is echter afhankelijk van het perspectief dat deze biedt op een geloofwaardig alternatief. In die zin was er enige hoop tijdens de revoluties van net na de eerste wereldoorlog: in Duitsland in 1918, ‘22-’24 en ‘29-’31 en in Italië in de periode 1918-’22. Het falen van die revolutionaire opstanden, in de eerste plaats te wijten aan de door de sociaal-democraten en stalinisten gevoerde politiek, duwde de wanhopige kleinburgerij en het lompenproletariaat echter in de richting van het openlijk geweld tegen de arbeidersklasse, die samen met bepaalde zondebokken (de joden), als schuldigen van de maatschappelijke wanorde werden aangewezen. Ook het Vlaams Blok vandaag is verbonden met verschillende gewelddadige groepen (zoals de VMO, Voorpost, NSV), maar deze blijven, ondanks de schade die ze aanrichten ter linkerzijde, vrij marginaal. In een context waar de dominantie van de burgerij en haar geliefkoosde regime, de burgerlijke democratie, helemaal niet op het spel staat hoeft het kapitaal dat geweld niet. De positie van het Blok tegen de strijd van de werkende klasse (‘staken schaadt, werken baadt’) blijft echter aanwezig, zij het op een verhulde manier, gezien de actuele sociale onwenselijkheid van dat soort uitspraken en haar specifieke basis van vooral gedeklasseerde arbeiders.

Dat de kleinburgerij en de onderlagen van de werkende klasse als slachtoffers van de crisis in eerste instantie vijandig staan tegenover het grootkapitaal verhindert hen niet een zeer functionele rol te spelen in het instandhouden van de burgerlijke eigendom. De fascistische ideologie van nationale revolutie tegen het kapitaal, solidarisme en conservatisme verhinderen niet dat na de machtsovername de greep van het financiekapitaal over alle apparaten van de staat enorm toenam.

 

De rol van de politieke uitdrukkingen van de arbeidersbeweging is dus fataal. Zo kon het Italiaans fascisme vroeg in de jaren ’20 oprukken in het zog van de neergang van de revolutie (met o.a. de radendemocratie in Turijn) die te maken had met het verraad van de sociaal-democratie. Deze wilde de strijd pacificeren uit angst voor de revolutie en voor haar eigen postjes, en omdat ze erop rekende dat de burgerij en de staat haar kant zouden kiezen tegen het fascisme. Een fundamenteel verkeerde inschatting van het kapitaal, wiens grootste vijand niet het autoritarisme, maar de arbeid is. De kleinburgerij zag daarbij in de sociaal-democratie niets anders dan parlementaire machines in een context waarin het parlementarisme in toenemende mate in vraag wordt gesteld ten voordele van meer autoritaire politieke vormen.

 

Ook de bizarre politiek van de stalinisten speelde de machtsovername van de fascisten in de kaart. De opvatting over de verdediging van het ‘socialisme in één land’ (en dus van de machtsposities van de sovjet-bureaucraten) bracht hen ertoe bokkensprongen te maken van de meest gauchistische opstelling in de theorie van het ‘sociaal-fascisme’ tot een positie rechts van de sociaal-democratie in hun volksfrontpolitiek vanaf 1935. Aanvankelijk werd het fascisme door de KP’s beschouwd als de kapitalistische reactie na het mislukken van de revoluties na de eerste wereldoorlog. De precieze vorm deed er niet toe, alles wat rechts van de stalinisten stond, was fascistisch. En de belangrijkste waren nog de sociaal-democraten, de verraders, die ‘sociaal-fascisten’ werden genoemd. Het specifieke aan het fascisme, namelijk de massamobilisatie van de kleinburgers en lompenproletariërs, werd over het hoofd gezien, net als de noodzaak van een eenheidsfront van alle arbeidersorganisaties tegen dat gevaar. Ondanks de zeer gunstige, prerevolutionaire situatie in b.v. Duitsland bleef de maatschappelijke invloed van de KP door haar gauchisme zeer beperkt. Ze versterkte de interne coherentie van de sociaal-democratie, en duwde de kleinburgerij verder weg van de werkende klasse.

De gevolgen van de fascistische machtsovername zijn enorm. De fundamentele wijziging van de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal kon de grondslag leggen voor een nieuwe lange golf van kapitalistische expansie, en kon een nieuwe klassenpolarisatie gedurende een ganse tijd uitstellen. Daarnaast heeft het fascisme ook een filosofisch belang, in de zin dat de barbarij van het kapitaal er op een exemplarische manier verschijnt. De kapitalistische rationaliteit op grote schaal en tot haar uiterste toegepast betekende de fabrieksmatige vernietiging van verdinglijkte mensenlichamen. Een verdinglijking die de uiting is van de commodificatie van de arbeidskracht, en zich ook vandaag op uiteenlopende, maar genormaliseerde wijzen uit, zoals in het opsluiten en aan de lopende band behandelen van asielzoekers en vluchtelingen.

Naar boven