Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Het China van de contrarevolutie PDF Print Email
Geschreven door Alex de Jong op woensdag, 27 februari 2013
In een van de openingssalvo's van de Chinese Culturele Revolutie verklaarde Mao Zedong dat 'vertegenwoordigers van de bourgeoisie' de communistische partij waren 'binnengeslopen'. Als de tijd rijp was, zouden deze verraders een 'dictatuur van de bourgeoisie' vestigen. China's Rise: Strenght and Fragility laat zien dat dit scenario uit is gekomen. Niet ondanks, maar dankzij de politieke structuren uit Mao's tijd.

Veertien essays, voornamelijk van de Chinese marxist Au Loong Yu, met bijdrages van Pierre Rousset over de ontwikkeling van het maoïsme, Bruno Jetin over de Chinese economie en de Chinese arbeidsrechtenactivist Bai Ruixue, schetsen de ontwikkeling van China, voornamelijk in de periode na Mao. 

 

Nadat de machtsstrijd van de Culturele Revolutie de Communistische Partij aan de rand van de afgrond had gebracht, begon midden jaren zeventig een proces van reorganisatie. De prioriteit van de partijleiders was economisch herstel. Dat moest gebeuren door maatregelen als strikte discipline op de werkvloer, nauwere controle van de boerenbevolking en de gedeeltelijke invoering van stukloon. Leiders die tijdens de Culturele Revolutie in ongenade waren gevallen maakten hun politieke comeback en richtten de Chinese economie, die tot dan gericht was op interne consumptie, op export. Na de dood van Mao in 1976 kwam dit proces in een stroomversnelling.  

 

De vertegenwoordigers van het maoïstische radicalisme vielen in ongenade. Deng Xiaoping, een van de doelwitten van Mao's beschuldigingen, kostte het weinig moeite om de kleurloze tussenpaus Hua Guofeng ter zijde te schuiven en alle macht naar zich toe te trekken.

China's Rise laat zien dat Deng Xiaoping's invloed op China van vergelijkbare omvang was als die van Mao. Au betoogt dat de Communistische Partij onder leiding van Deng Xiaoping koos voor een beleid van privatisering en economische liberalisering en ondertussen vastbesloten was om haar politieke monopolie te bewaren. Toen de beweging die leidde tot de opstand van 1989 op het Plein van de Hemelse Vrede de sympathie van arbeiders begon te krijgen haastte de partijleiding zich om deze te onderdrukken. Verre van socialistisch, was China toen ook niet kapitalistisch in de traditionele betekenis van het woord. Grote delen van de economie waren staatseigendom en de arbeidersklasse met werk in de staatsbedrijven werd van de wieg tot het graf verzorgd. De werkeenheid zorgde voor huisvesting, gezondheidszorg, zelfs huwelijken en begrafenissen. 

Om deze garanties, de 'ijzeren rijstkom', kapot te slaan ging de Communistische Partij over tot een economisch offensief.  Tijdens de jaren negentig werden 40 miljoen arbeiders in staatsbedrijven ontslagen en werd de weg voor herstel van het kapitalisme vrijgemaakt. De partijleiding slaagde erin het tempo van de industrialisering te verhogen door het gebruik van arbeidsmigranten van het platteland. Deze hadden minder rechten dan werknemers van staatsbedrijven, ontbeerden een traditie van onderlinge solidariteit en afkomstig uit een extreem armoedige omgeving stelden ze maar weinig eisen. De succesvolle industrialisering stelde de partij in staat een compromis te sluiten met de bevolking; politieke stabiliteit in ruil voor de belofte van economische vooruitgang.

Mao's 'socialisme met Chinese karakteristieken' maakte plaats voor een 'kapitalisme met Chinese karakteristieken'. Naast een analyse van de strategie die de Chinese heersers gebruikten om China naar hun wens te veranderen, is de grote verdienste van dit boek de analyse van dit Chinese kapitalisme. Au gebruikt daarvoor het begrip 'bureaucratisch kapitalisme'. Nadat de partijleiders na de revolutie de oude elites wegvaagden reageerden zij in naam van de arbeidersklasse, zonder enige macht uit handen te geven. Dit machtsmonopolie plaatste de partijbureaucraten boven alle andere groepen in China. In de jaren negentig dwong de bureaucratie de Chinese arbeiders zo ver in het defensief dat de bureaucraten de staat als het ware als hun particuliere eigendom kunnen runnen. Au legt uit dat dit ook betekent dat het hopeloos is om op (delen van) de Communistische Partij te rekenen om het tij van economische liberalisering te keren; de partij is zelf de voorhoede van de kapitalistische omwenteling. Succesvolle oligarchen zijn machtige partijleiders.

Repressie maakt arbeidsprotest tegen uitbuiting extreem moeilijk. Haar voortdurende controle over sleutelsectoren in de economie, in de eerste plaats de financiële sector, stelt de bureaucratie in staat om in tijden van economische crisis snel te interveniëren. Deze combinatie verklaart de duizelingwekkende economische groei van China.

In tegenstelling tot commentatoren die grote verwachtingen hebben van het groeiende aantal arbeidsconflicten in China, is Au sceptischer. De arbeiders in de overgebleven staatsbedrijven hebben een historische nederlaag geleden, de nieuwe arbeidersmigranten hebben weinig ervaring met collectieve strijd. Maar hun onvrede leidt steeds vaker tot sociale explosies: betogingen, stakingen, rellen. Bij hen ligt de hoop op sociale verandering. Voor iedereen die het terrein waarop zij moeten strijden, het kapitalistische China van de eenentwintigste eeuw, wil begrijpen is China's Rise een onmisbaar boek.


Au Loong Yu, China's Rise: Strength and Fragility. Een gezamenlijke uitgave van Merlin Press, Resistance Books en het IIRE - Te koop via www.iire.org.

Alex De Jong spreekt op de Antikapitalistische lenteschool 2013  in de werkgroep over de sociale strijd en het politieke verzet in Azië.


Naar boven