Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Economisch herstel? En voor wie dan? PDF Print Email
Geschreven door Willem Bos op vrijdag, 04 februari 2011

Terwijl in Griekenland en Ierland de economie is ingestort en ook in een aantal Zuid Europese landen de crisis hard toeslaat horen of lezen we in de media de laatste tijd regelmatig berichten over het economisch herstel in ons land. De economie trekt weer aan, bedrijven doen het weer beter, we raken langzaam uit het dal, dat soort berichten. Dat roept twee vragen op. Wat herstelt er dan? En wie profiteren daarvan? En eigenlijk moeten we daar nog een derde vraag aan toevoegen: wat betekent dat op de lange duur voor ons allemaal?

Een groot deel van die optimistische berichten over de economie heeft betrekking op bedrijfswinsten. Zo meldde Unilever een stijging van de winst in het derde kwartaal van 2010 van 21 procent. De netto winst kwam daarmee uit op 1,35 miljard euro. En die winst werd behaald bij een lagere omzet, door kostenbesparing, zo meldt het concern. Dat betekent dat er meer winst is behaald met minder werknemers. Na het bekendmaken van deze cijfers steeg de koers van de aandelen Unilever direct met bijna vier procent. Meer winst voor de aandeelhouders terwijl er minder geld wordt besteed aan de werknemers en de leveranciers van de grondstoffen. Dat is de algemene trend van dit zogenoemde economisch herstel.

Historisch perspectief

Voor we verder ingaan op de recente ontwikkelingen bekijken we de zaken even een beetje in historisch perspectief. 

Figuur 1 kapitaalinkomensquote (Bron: CPB: Macro economische verkenningen 2011, bijlage 6)

In figuur 1 zien we de ontwikkeling van de winsten. Officieel heet dat de ‘kapitaalinkomensquote’. Dat staat tegenover de arbeidsinkomensquote: alles wat er in een jaar aan inkomen uit arbeid wordt verdiend. Alles wat er in Nederland in een jaar wordt verdiend wordt dus verdeeld tussen het kapitaalsinkomen en het arbeidsinkomen. De kapitaalinkomensquote drukt uit hoeveel procent er naar de kapitaalsverstrekkers gaat en het arbeidsinkomensquote hoe veel naar de lonen. Hoe groter het ene, hoe kleiner het andere percentage.

Grofweg kunnen we de kapitaalinkomensquote beschouwen als de winst. Grofweg, want er zijn een aantal aspecten die deze officiële cijfers niet meenemen en die voor ontwikkelingen op langere termijn van belang zijn. We noemen er twee. In de hier getoonde periode, en met name vanaf begin jaren tachtig, is de rol van de grote multinationale ondernemingen enorm toegenomen. Die ondernemingen slagen erin op allerlei manieren hun winsten te maskeren, bijvoorbeeld door ze toe te rekenen aan vestigingen in belastingparadijzen. In de officiële cijfers is de winst dus veel lager dan in werkelijkheid. Daarnaast is er in diezelfde periode een enorme stijging van de topinkomens in grote bedrijven te constateren. Die topinkomens worden meegerekend als inkomen uit arbeid, terwijl het voor een groot deel natuurlijk een kwestie is van meedelen in de winst.

In werkelijkheid is er dus reden genoeg om aan te nemen dat de stijging van de werkelijke winsten vanaf begin jaren tachtig een stuk groter is dan uit deze cijfers blijkt. Maar ook als we van deze cijfers uitgaan is het beeld overduidelijk. In de jaren zeventig beginnen de winsten te dalen. In de crisis in de jaren tachtig staan ze op een laag niveau – en dan zet een stijging in. Die stijging wordt in begin jaren 90 en de eerste jaren van deze eeuw onderbroken en stijgt dan tot het uitbreken van de kredietcrisis in 2007-2008. Van 1980 tot 2007 is de kapitaalinkomensquote meer dan verdubbeld. Inmiddels is de daling als gevolg van de crisis weer ingehaald en zit het winstniveau op dezelfde hoogte als in 2007 en hoger dan het ooit sinds 1970 is geweest.

Winsten, investeringen en lonen

‘De winsten van nu zijn de investeringen van morgen’, was het motto van de loonmatiging in de jaren tachtig. Uit de cijfers blijkt dat dit niet het geval is. Terwijl de winsten stegen bleven de investeringen achter, zoals blijkt uit figuur 2.

Figuur 2 investeringsquote. De omvang van de investeringen in verhouding tot de productie.

Behalve stijgende winsten en achterblijvende investeringen was er nog een punt dat bepalend was voor de economie de afgelopen periode: stagnatie van de lonen. Vanaf halverwege de jaren tachtig zijn de lonen, gecompenseerd voor de inflatie, niet gestegen. Voor zover er sprake was van een stijging van gezinsinkomens was dat het gevolg van het feit dat steeds meer vrouwen gingen werken.

NRC Handelsblad publiceerde begin oktober 2010 een aardig grafiekje waar op basis van de cijfers van het CPB de werkelijke lonen in Nederland de afgelopen decennia werd weergegeven. Daarin was duidelijk te zien dat de reële lonen sinds 1979 niet zijn gestegen.

De combinatie van die drie factoren: stijgende winsten, geringe investeringen en lonen op de nullijn was in de hele westerse wereld aanwezig en vormde de basis onder de explosieve groei van de financiële sector en daarmee van de kredietcrisis.

En nu…… 

De winsten zijn in de loop van 2010 spectaculair gestegen. Ook voor dit jaar wordt een spectaculaire groei verwacht. Het CPB gaat ervan uit dat ze hoger zullen zijn dan ooit sinds 1970 (toen het begon de cijfers daarover te verzamelen). In de doorrekening van het verkiezingsakkoord komt het CPB uit op een verdere stijging van de winsten (het kapitaalinkomensquote) met 3 procentpunten. 
Tegelijkertijd is, zoals uit figuur 2 blijkt, het niveau van investeringen nog nooit sinds 1970 zo laag geweest. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de investeringen aan zullen trekken. De situatie van de wereldeconomie en van het internationale financiële stelsel blijft zeer onzeker, de binnenlandse consumptie zal door de drastische bezuinigingen afnemen. Door de groeiende winsten zullen de inkomsten aan de top door winstdelingen en bonussen weer snel stijgen, terwijl het streven is om de lonen op de nullijn te houden. De uitkeringen zullen ver daaronder zakken. Wat we dus zien is een verscherpte doorzetting van de ontwikkeling die we in de afgelopen neoliberale decennia gezien hebben. 

Om op de vragen aan het begin van dit artikel terug te komen. Wat herstelt zijn de winsten, de aandelenkoersen, de bonussen en de topinkomens. Wie daarvan profiteren zijn de aandeelhouders en andere kapitaalbezitters. Wie daar voor opdraaien: iedereen met een inkomen uit arbeid, nog veel meer de mensen die op een uitkering aangewezen zijn en dan nog sterker diegene die ook zorg behoeven. 

En waar leidt dit ons allen naar toe? Naar een versterking van de tweedeling in de samenleving en naar een nieuwe financiële zeepbel. En dat laatste is natuurlijk het meest verontrustende van dit hele ‘herstel’. Alle factoren die de afgelopen jaren geleid hebben tot de grootste crisis sinds de dertiger jaren zijn in dit ‘herstel’ versterkt aanwezig.

Naar boven