Agenda

Geen geplande activiteiten.

Populair

Noch Washington, noch de Chinese partij-staat PDF Print Email
Geschreven door Au Loong-Yu op dinsdag, 18 januari 2011

Het debat over Liu Xiaobo, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede, was om verschillende redenen interessant. De meeste liberalen verwelkomden de prijs als een aanmoediging voor het gevecht voor democratie in China – maar er zijn ook mensen die vinden dat Liu niet de juiste kandidaat voor de prijs is.

Vooral onder ballingen in het westen heeft deze groep een luide stem. In een brief aan het comité dat de Nobelprijs uitreikt verklaarde een groep dissidenten dat Liu volgens hen niet de prijs verdient omdat hij niet consequent is geweest in zijn gevecht voor mensenrechten en zelfs praktisch met de regering gecollaboreerd zou hebben door de mensenrechtenretoriek van de Chinese Communistische Partij (CCP) te prijzen.

Van de andere kant verschenen op de website Utopia (Wuyouzhixiang) website, vooral bekend vanwege de associatie met delen van 'nieuw links' in China, artikelen die de aanvallen van de regering op Liu herhaalden en suggereren dat hij een Amerikaanse agent is.

Niet iedereen met kritiek op Liu deelt echter de absolute intolerantie voor afwijkende meningen van de autoriteiten. Twee professors in Hong Kong, Barry Sautman en Yan Hairong, vinden dat 'het niet nodig was Liu gevangen te zetten'. In plaats daarvan zouden 'Liu's eigen standpunten belicht moeten worden. Als de meerderheid van de Chinezen zich bewust zouden zijn van de toekomst van China die hij voorstaat zouden ze zich van hem afkeren als iemand met slechte voorstellen'. Daarmee bedoelen ze dat Liu's pro-Amerikaanse en pro-vrije markt-ideeën niet in het voordeel zijn van het Chinese publiek.

Hypocrisie

Dat is in zekere zin waar. Het Nobelprijscomité prijst China voor zijn “historisch bijna onvergelijkbare groei” maar betreurt dat deze plaatsvond ten koste van verschillende mensenrechtenverdragen en de eigen Chinese wetgeving over mensenrechten. Maar niemand die de Chinese economische groei kan prijzen zonder te vermelden dat het aandeel van werknemers in het nationale inkomen met 15 procent gedaald is in de afgelopen 20 jaar, ten voordele van de winsten, een resultaat mogelijk gemaakt door repressie van activiteiten van arbeiders, kan werkelijk een vriend zijn van de meerderheid van de Chinezen.

De verklaring prijst Liu verder als 'een vastberaden woordvoerder voor de handhaving van fundamentele mensenrechten, ook in China. Hij nam deel aan de protesten op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989 en was een van de belangrijkste schrijvers van Charter 08, het manifest voor dergelijke rechten in China'. De delen van Charter 08 die oproepen tot burgerrechten zijn inderdaad positief maar het manifest roept ook op tot het privatiseren van landbouwgrond en verdere privatisering van staatsbedrijven. Dat soort oproepen, en het negeren van de kwestie van arbeidsrechten, betekenen dat het manifest niet in het belang van werkende mensen is.

Sautman en Yan wezen daar terecht op maar ze verloren het zicht op proportie. Als Liu bekritiseerd moet worden omdat hij voorstander is van privatisering, dan moet de CPP nog harder bekritiseerd worden voor het doorvoeren van grootschalige privatiseringen. Deze hebben geleid tot 50 miljoen ontslagen en een stijging van de landprijzen waardoor veel mensen deze niet meer op kunnen brengen. Liu roept op tot privatisering, maar de CCP doet het.

In een tweede artikel voor de Britse krant The Guardian schreven de professoren dat Liu een 'voorstander van oorlog, niet van vrede' is omdat hij de oorlog in Irak steunde. Maar zijn steun voor deze oorlog is in China en daarbuiten irrelevant terwijl de Chinese regering in 1991, tijdens de eerste oorlog in Irak, geen gebruik maakte van hun vetorecht in VN-veiligheidsraad.

‘Democracy is Bad for You’

Erger is dat Sautman en Yan Liu bekritiseerden omdat 'hij geld ontvangt van de National Endowment for Democracy van de Amerikaanse overheid en een overgang naar electorale democratie presenteert als een oplossing voor China's problemen'. Maar Liu's pro-Amerikaanse houding heeft niks te maken met het wel of niet steunen van 'electorale democratie'. Volgens Sautman en Yan is electorale democratie slecht voor China omdat 'staten met een laag welvaartsniveau (en China is nog steeds een ontwikkelingsland) die de overgang naar electorale democratie gemaakt hebben slechts langzaam ontwikkelen en instabiel zijn. In veel ontwikkelingslanden heeft de overgang naar electorale democratie de mensenrechtensituatie verslechterd'.

Dit argument echoot de voortdurende ontkenning van democratische grondrechten door de Chinese Communistische Partij. Vrije verkiezingen zijn een basisrecht van de Chinezen, een recht dat de CCP hen al te lang ontkent. Naast deze morele kant is er een politieke noodzaak. Het is nu meer dan ooit nodig de CCP onder democratische controle te brengen om iets te kunnen doen tegen het plunderen van publieke voorzieningen door de partij-bureaucratie.

In de argumenten van de mensen geassocieerd met Utopia zijn steeds sterker nationalistische sentimenten aanwezig. In de valse keuze tussen staat en markt kiezen zij voor de staat omdat ze deze als het enige alternatief zien voor privatisering. En dan hebben ze het niet over de staat in het algemeen maar over de Chinese 'partij-staat', ook al is dit dezelfde staat die in de eerste plaats privatisering doorvoert.

Volgens hen gaat het zogenaamde 'nationale belang' alle andere belangen te boven, of dit nu mensenrechten of arbeidsvoorwaarden zijn. Vaak beargumenteren ze dat, gezien de Chinese geschiedenis toen het land door westerse imperialisme vertrapt werd, hernieuwde kolonalisering nu het grootste gevaar is. 'Herkolonialisering' heeft voor hen niet alleen een economische betekenis maar ook een politieke betekenis in de zin van westerse of Japanse invloed.

Nieuwe kolonialisering?

Die zorg is niet helemaal ongegrond – maar slechts tot in zeer beperkte mate. Sinds de jaren negentig zijn delen van de Chinese economie in afhankelijk geworden van de westerse en Japanse economie. Daarmee gaat gepaard dat groeiende delen van de bureaucratie en de nieuwe rijken zich volgzaam opstellen tegenover deze economie. Sinds 2003 richt de bureaucratie zich echter op het creëren van een meer onafhankelijke economische groei. De 2 triljoen dollar valutareserves in China duiden zowel op afhankelijkheid van de Verenigde Staten als dat ze een factor zijn de economische groei van het land. China is te afhankelijk van export, export mogelijk gemaakt door het overleveren van Chinese middelen en grondstoffen aan het westen en Japan. Maar de valuta die deze export mogelijk maakt stelt de CCP ook in staat om moderne buitenlandse technieken in te voeren en internationaal een sterke onderhandelingspositie te verwerven. Dat China opnieuw een kolonie zal worden in de economische zin van het woord is dus weinig waarschijnlijk.

De CCP gebruikt de roem van de Chinese anti-imperialistische strijd als legitimatie voor het eigen bewind en profiteert van Mao's industrialisatie van het land. De onafhankelijkheid en industrialisatie hebben China een buitengewoon sterke positie in de onderhandelingen met ontwikkelde landen gegeven. De opening van de markt voor buitenlands kapitaal wordt bovendien altijd in toom gehouden door de CCP omdat deze de noodzaak ziet om de samenleving in zijn greep te houden.

Alhoewel nationalisten hen verwijten aan Mao's beleid van zelfvoorziening verzaakt te hebben zijn de hoogste leiders nooit zover gegaan. Ondanks interne strubbelingen zijn ze vastbesloten om in sleutelsectoren Chinese spelers op te bouwen. De CCP heeft een tweede, nog snellere industrialisatiegolf gepromoot en zichzelf de hoogste beslissingsmacht over alle strategische industrieën gegeven. Het zelfbelang van de bureaucratie zorgt er ook voor dat ze een relatief autonome vorm van ontwikkeling nastreven. Het idee dat buitenlands kapitaal monsterwinsten zou verdienen in China werd niet echt gewaardeerd door groeiende delen van de bureaucratie: in ieder geval een deel van deze winsten willen ze namelijk voor zichzelf hebben. Daar zijn ze in zekere mate in geslaagd.

China is geïntegreerd in de wereldeconomie en dit werpt beperkingen op voor elke poging om een zelfstandige weg te gaan. Er bestaat geen twijfel dat het Chinese model van economische groei in de huidige crisis grote problemen zal ondervinden – maar hoe groot deze zullen zijn is nog te bezien. Als de tweede economie in de wereld loopt China geen risico economisch gekoloniseerd te worden. De grootste bedreiging voor Chinese werknemers is niet herkolonialisering maar het graaien door de heersende partij en de sociale problemen die hier het resultaat van zijn.

Het idee dat in China een soort 'kleuren-revolutie' gepland word door pro-Amerikaanse krachten, een angst die gedeeld wordt door zowel de CCP als delen van nationalistisch nieuw-links, is zwaar overdreven. Er is geen enkel teken dat de VS daar in China genoeg steun voor kunnen vinden en de partij-staat is niet zo wankel dat elke kleine liberalisering het einde zal betekenen van de greep van de CCP op de macht.

Ondanks de economische decentralizering is de greep van de CCP over de samenleving alleen maar sterker geworden. Er is geen echte sociale midden-laag, geen echte sociale bewegingen, geen georganiseerde oppositie. Als er ooit een 'kleuren-revolutie' plaatsvindt, zoals in Kyrgyzstan, is dat niet dankzij mensen als Liu of het gevolg van vrije verkiezingen maar omdat mensen de partij-staat zo beu zijn dat ze denken dat elke andere machthebber beter zal zijn.

De centrale kwestie, de kwestie die nationalisten willen vermijden, is dat de grootste bedreiging voor China niet buitenlandse agressie is, politiek of economisch, maar de dictatuur van de CCP: een corrupte maar zwaar bewapende dictatuur. Het is trouwens ook een dictatuur die Amerikaanse belangen van pas komt omdat zij de Chinese arbeiders in bedwang en goedkoop houdt. Het debat tussen de liberalen die Liu steunen en de nationalisten die zich tegen hem keren is in feite een valse keuze tussen Washington of de Chinese partij-staat. Werkende mensen in China hebben er niks bij te winnen.

Au Loong-Yu is een in Hong Kong woonachtige activist voor sociale rechten en redactielid van China Labor Net.


 

Naar boven