Resolutie over de syndicale beweging | |||
Geschreven door | op maandag, 24 april 2006
Deze resolutie werd aangenomen op het eerste deel van het 15de congres van de SAP dat plaatsvond van 21 t.e.m. 23 april 2006 a) Vaststelling van een crisis1. De crisis van de syndicale beweging is zeer diepgaand en ze maakt deel uit van een bredere maatschappelijke crisis. De huidige crisis van het Belgische syndicalisme uit zich niet in een verlies aan leden of representativiteit. Wij hebben in tegenstelling tot andere Europese landen geen fenomeen gekend van massale desyndicalisatie. De arbeidersklasse blijft numeriek gezien sterk en is massaal georganiseerd en omkaderd in haar syndicale organisaties (méér dan 3 miljoen leden, oftewel 75% van de actieve bevolking). Daardoor blijft de burgerij zich ondanks alles verplicht zien er rekening mee te houden en relatief voorzichtig te werk te gaan.2. Maar hoewel het aantal gesyndiceerden en het gewicht van het syndicalisme in de maatschappij hoog blijven, gaapt er een steeds grotere kloof tussen de macht van deze syndicale beweging, waarvan we de kracht kunnen zien in periodieke sociale strijdbewegingen, en haar onmacht om het neoliberale soberheidsbeleid te bekampen, de massale werkloosheid, de stijgende sociale ongelijkheid, de achteruitboerende arbeidsvoorwaarden, haar onmacht dus om de uitdagingen van onze tijd te trotseren. Doordat ze niet in staat blijkt de sociale achteruitgang te verhinderen en niet langer, zoals in het verleden, een dynamische motor van sociale vooruitgang is, boet de syndicale beweging in aan legitimiteit en lijkt ze niet langer de drager van een maatschappijalternatief, een tegenmacht. Ze is niet langer de belichaming van de vraag naar democratische herverdeling van de sociale rijkdommen in functie van de prioritaire behoeften en verliest terrein in de maatschappij. 3. Hoewel de syndicale organisaties dus het belangrijkste instrument blijven voor werknemers om zich te organiseren en strijd te leveren, hebben ze het steeds moeilijker om het geheel van de werknemers te vertegenwoordigen, in die zin dat ze onvoldoende rekening houden –zowel in hun samenstelling als in hun eisen en praktijk- met nieuwe « periferische » lagen van werknemers : bestaansonzekere werknemers, flexibele werknemers, migranten, mensen zonder papieren etc. En dan hebben we het nog niet over hun onwil om de massa van werkloze arbeiders te organiseren. Tegenover de neoliberale organisatie van de kapitalistische productie (netwerkondernemingen, uitbesteding, interimwerk…) blijven de syndicale organisaties te vaak steken in de pure verdediging van de harde kern van werknemers per bedrijf. 4. De oorsprong van deze crisis van de syndicale beweging is dubbel. Er spelen objectieve fenomenen mee, die zich afspelen buiten de arbeidersbeweging, maar er tekent zich ook een interne crisis af, een diepgaande, strategische oriëntatiecrisis. Deze dubbele crisis maakt een hertekening van haar ganse identiteit, haar structuren, haar programma noodzakelijk. De open vraag is tot welke oriëntatie deze noodzakelijke hertekening zal leiden. b) Objectieve oorzaken van de crisis van de arbeidersbeweging5. Hoe wel de (gesalarieerde) arbeidersklasse meer dan ooit in de meerderheid is, kende ze eveneens belangrijke wijzigingen in haar samenstelling : de feminisering van de arbeid, het oprukken van de tertiaire sector etc. Door de industriële herstructureringen hebben we een aanzienlijke verzwakking tot zelfs simpelweg een verdwijning van ganse stukken van de industriële arbeidersklasse meegemaakt. Tijdens de laatste 30 jaar verdwenen er 500.000 jobs. En dat in sectoren (mijnbouw, metaal) die golden als de meest strijdbare van onze arbeidersbeweging.6. Sinds dertig jaar weegt de neergaande lange golf zwaar op de arbeidersklasse: naast de massale werkloosheid is er ook de precarisering van de arbeid, als negatieve factor die weegt op de eenheid van de klasse, het bewustzijnsniveau en de mobilisatiecapaciteit van de werknemers (bronnen van verdeeldheid mannen-vrouwen, jongeren-ouderen, Belgen-migranten, Vlamingen-Franstaligen). 7. De kapitalistische globalisering, de nieuwe vormen van productie-organisatie en de neoliberale politiek, die erop gericht is om fundamenteel de arbeidsmarkt om te vormen, hebben de objectieve basis van het syndicalisme zwaar aangevreten. De werknemers worden gefragmenteerd en geatomiseerd door de massale invoer van precaire arbeid, de vermenigvuldiging van statuten (interimwerk, tijdelijke contracten, deeltijds werk), de oprukkende flexibiliteit. Deze evoluties verzwakken de klasse-solidariteit. Werknemers worden uit elkaar gespeeld door de ontwikkeling van « netwerkondernemingen », door uitbesteding, door de individualisering van de loonverhouding, door de keiharde concurrentie en de opgelegde mobiliteit tussen de werknemers, door de nieuwe managerspraktijken gedicteerd door de markt. 8. Het neoliberale offensief heeft eveneens geleid tot een verandering van het type van kapitalistische eigendomsverhoudingen. Het Belgisch kapitalisme is altijd een « referentiekapitalisme » geweest ; het steunde op drie referentietypes van kapitalistische eigendom, die men duidelijk kon onderscheiden en definiëren : 1) de familiebedrijven 2) de grote monopolies (hoofdzakelijk de filialen van grote buitenlandse multinationals), 3) de holdings. De financiarisering van de economie, die het gevolg is van de neoliberale politiek, verandert langzaam aan deze eigendomsverhoudingen en heeft ook een effect op de krachtsverhoudingen. 9. Met heel wat achterstand ten opzichte van landen als Groot-Brittanië, kiezen steeds meer kapitalistische bedrijven langzaam maar zeker voor de beurs. Het aandeelhouderschap via de beurs is veel vluchtiger, flexibeler en mobieler dan bijvoorbeeld het kapitalistische bezit van een familiebedrijf. Deze nieuwe verhoudingen veranderen de rol van het management (autonomer, en dus beter vergoed om zo een goede stroomlijning met de belangen van de aandeelhouders te bekomen). Maar ze veranderen ook de strategie van bedrijven (agressiever, meer « wilde » concurrentie, meer gericht op fusies etc.). Het gevolg daarvan is een toegenomen druk op de werknemers, hun rendement, hun lonen, hun arbeidsvoorwaarden, de aanhoudende herstructureringen en afdankingen onder druk van de beursgang. 10. De concurrentie die de grote multinationals organiseren tussen hun verschillende filialen zet de eenheid van de klasse nog meer onder druk, zowel op nationaal als internationaal niveau. Deze multinationals beslissen om de productie van een nieuw product of model toe te kennen op basis van de loon- en arbeidsvoorwaarden van de filialen, die dus voor hun overleven aangewezen zijn op het binnenrijven van nieuwe taken van het moederbedrijf. Op deze wijze trachten de directies van de multinationals een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen de vakbonden en de directie van de filialen zodat die samen in naam van « het behoud van jobs » de neerwaartse spiraal van de arbeidsvoorwaarden organiseren. 11. Het neoliberale offensief en de Europese opbouw hebben de marges voor een autonome nationale politiek sterk verminderd alsook de institutionele steunpunten van de arbeidersbeweging (sociale wetgeving, mechanismen van sociaal overleg, politieke democratie). Bovendien wordt in België de crisis van de nationale staat niet enkel « van bovenaf » opgelegd, ze is ook het resultaat van een druk van « onderuit », namelijk de toenemende communautarisering. Ondanks de eventuele legitimiteit van van dit punt of een ander, wordt de « communautaire kwestie » in haar geheel aangewend door de burgerij als een instrument om de eenheid van de arbeidersbeweging te breken. De politieke en institutionele ankerpunten waarop de arbeidersbeweging steunde om de absolute overheersing van het kapitaal aan banden te leggen, vallen dus als dominosteentjes. 12. De politiek van loonmatiging (om de "competitiviteit te waarborgen") enerzijds en de convergentie- en stabiliteitscriteria anderzijds, die erop gericht zijn de publieke uitgaven te saneren, zijn de enige hefbomen waarover de nationale regeringen beschikken. Hoe sterker de EU wordt, hoe kleiner de marges voor een onafhankelijke syndicale actie. De convergentiecriteria van het Verdrag van Maastricht hebben de publieke middelen onder druk gezet en in een keurslijf gestoken. Gezien de EU werd gedefinieerd als een "open markteconomie waarin de concurrentie volledig vrij is", wordt dat syndicalisme door die vrije concurrentie de gegijzelde van de loonnorm, de dwang tot competitiviteit, de flexibiliteit etc. 13. De arbeidersbeweging, en dan vooral het ABVV, heeft eveneens, gezien haar historische identiteit, indirect de terugslag gekregen van de crisis van het socialisme als politiek perspectief, na de val van de muur en de bureaucratische maatschappijen. Voeg daar nog eens de achteruitgang van de krachtsverhoudingen aan toe en de herhaaldelijke grote en kleine nederlagen. c) Een oriëntatiecrisis met diepe wortels14. Historisch gezien kwam ons syndicaal model tot stand tijdens de lange na-oorlogse periode van economische expansie. Dit model steunde op drie pijlers: 1) de syndicale organisatie had een eigen plaats in de ondernemingen en in de maatschappij, 2) die eigen organisatie en eigen agenda steunde op het massale karakter van haar sociale inplanting in de bedrijven, en 3) via het sociaal overleg was ze de mede-beheerder van de sociale vooruitgang en nam ze deel aan de vertaling van dit alles in sociale wetgeving, daarbij steunend op de politieke vrienden in de regering (sociaal-democratie voor het ABVV, christen-democratie voor het ACV).15. De traditie waarvan André Renard, ten dele de belichaming was, heeft tijdens een lange periode diepgaand een aantal sectoren van het ABVV beïnvloed, voortbouwend op de erfenis van de strijd van het verzet, de koningskwestie en met de grote staking van 60-61 als orgelpunt. Deze traditie, die gekarakteriseerd werd door een sterke klasse-identiteit, directe actie en politieke onafhankelijkheid (het "zuivere syndicalisme"), laat nog steeds zijn sporen na. Maar deze stroming heeft het pleit niet kunnen winnen, door de mislukking van de staking van 60-61 en doordat haar programma van antikapitalistische structuurhervormingen dode letter bleef. Het zijn dus de sociaal-democratische medebeheerders (het "klassieke syndicalisme van medebeheer") die overheersend werden en die de arbeidersbeweging haar hegemonische vorm hebben gegeven. 16. Met de start van de economische crisis in het midden van de jaren 70 en het soberheidsoffensief als antwoord van de burgerij, bleken de oude syndicale benaderingen ten dele onwerkbaar geworden. De eerste grote schok vond plaats met een brutaal soberheidsoffensief in 1982. In deze jaren van opgaande strijd (zes algemene stakingen tussen 1982 en 1986) steunde de oppositionele houding die het ABVV toen aannam volledig op de strategie van het "oppositionele reformisme" van het ABVV, geleid door George Debunne; met één voet in het systeem, met de andere erbuiten, een aartsmoeilijk evenwicht tussen integratie in het kapitalistische systeem en syndicale autonomie op het vlak van de ideologie en de actie. Politiek gezien was deze strategie erop gericht om de sociaal-democratie terug in de regering te loodsen in de hoop zo de gang van zaken te keren. 17. De nieuwe in 1988 gevormde rooms-rode regering kon gedurende een tijdje haar voordeel halen uit de economische opbloei van de jaren 1989-1991. De illusie kon duren tot aan het globaal plan in 1993, toen de sociaal-democratie, in een context van opgelegde dictaten van het Verdrag van Maastricht en een nieuwe economische recessie, duidelijk capituleerde voor de wetten van het neoliberalisme. De socialistische ministers kantten zich openlijk tegen de arbeiders in strijd. De syndicale beweging had plots geen "politieke vrienden " meer, het klassieke mechanisme van het "traditionele syndicalisme van medebeheer" werkte gewoon niet meer. En hoewel een breuk met de politieke vrienden allerminst uitgesloten was, bleef het gemeenschappelijke vakbondsfront ondanks alles de gevangene van een strategie die niet verder reikte dan de verdediging van rooms-rode coalities tegenover de liberalen. De vakbondsleiding koos doelbewust voor een "zachte landing" voor de beweging tegen het globaal plan, voor de nederlaag. 18. De mislukking van de strijd tegen het globaal plan vormde een keerpunt. Ze was het signaal van een versnelling van de crisis die reeds jaren broedde, een breekpunt dat het ABVV destabiliseerde en leidde tot het gestage offensief van een nieuwe "moderniseringsstroming" die kon steunen op die nederlaag. In het ABVV werden er immers twee antwoorden gegeven. 19. Enerzijds waren er de syndicale leiders die zich vastklampten aan de oude retoriek en een hoofdzakelijk verbaal radicalisme beoefenden. Hun praktijk bleef er toch vooral één van het traditionele pragmatische medebeheer, desnoods ondersteund door oproepen voor gecontroleerde mobilisaties zonder vervolg (opwarmen –afkoelen). Anderzijds begonnen anderen onder druk van het neoliberalisme te pleiten voor een diepgaande herziening van de syndicale ideologie en praktijk, voor een verregaande "modernisering". Deze stroming gelooft niet langer in een onafhankelijk massasyndicalisme. Volgens deze stroming moet de vakbond veel verder gaan in het medebeheer, ze moet niet langer rekenen op de kracht van massamobilisaties, maar ervoor zorgen dat ze door de patroons erkend wordt als een trouwe en nuttige partner. Volgens hen moet je kortweg met beide voeten in het systeem staan. Om dit te doen moet je een deel van je syndicale autonomie opofferen om de vakbonden om te vormen tot passieve instrumenten die moeten dienen om de socio-economische doelstellingen van de burgerij over te maken aan de werknemers. Jammer was er geen derde stem hoorbaar in dit debat, nl. de stem van een links syndicalisme, georganiseerd in een stroming. d) De ruk naar rechts van de syndicale top20. Dit « moderne medebeheerssyndicalisme » werd nog het best belichaamd door Willy Peirens bij het ACV en Mia Devits bij het ABVV. Met de opkomst van die laatste in de top van de socialistische vakbond, tekende er zich beetje bij beetje een ruk naar rechts af op basis van een lijn die gericht was op de 'begeleiding' van de neoliberale hervormingen van het kapitalisme. Het oppositionele reformisme van Debunne werd verlaten. Hoewel deze ruk naar rechts het meest direct invloed had op het ABVV (gezien haar geschiedenis en identiteit), werd toch ook het ACV er indirect door getroffen, al was het medebeheer steeds overheersend in de leiding van de christelijke vakbond. Met de ondertekening van het Interprofessioneel Akkoord van 1999 werd de stroming "opwarmen – afkoelen" verslagen en was voortaan de "moderniseringsstroming" alleenheerser.21. Deze ruk naar rechts bleek ook duidelijk uit de medewerking die de syndicale organisaties verleenden aan het Europese opbouw. In de periode 1995 – 2001 mikten de leidingen van ABVV en ACV er vooral op dat hun medewerking onontbeerlijk zou zijn voor de stabiliteit van de Economische en Monetaire Unie. De invoering van de euro en de stabilisering ervan vormden een kwetsbare fase voor de burgerij. Om die fase zonder kleerscheuren door te komen was politieke en sociale stabiliteit noodzakelijk. Maar de nationale staten waren verzwakt en de legitimiteit van de regeringen werd gecontesteerd. De burgerij had dus nood aan de medewerking van de vakbonden. 22. De koehandel verliep als volgt : de patroons en de EU waren bereid om het overlegsysteem en de plaats van de syndicale bureaucraten aan de vergadertafel te behouden; in ruil moesten de syndicale organisaties mee stappen in de run naar flexibiliteit en competitiviteit alsook in de ontvetting van de sociale zekerheidsstelsels. De vakbonden moesten dus dienen als bemiddelaar tussen werkgever en werknemer om de sociale vrede te laten respecteren. De interprofessionele leidingen van zowel ABVV als ACV zijn mee gestapt in deze koehandel. Ze gingen ervan uit dat de belangen van de Europese arbeidersbeweging samenliepen met de opbouw van een sterk Europa, tegenover de andere imperialistische blokken en dat België moest trachten om de best mogelijke positie te bezetten in de EU. Daarom ondersteunden ze de concurrentiecapaciteit van het nationaal patronaat, in competitie met de "handelspartners". De aanvaarding in 1996 van het keurslijf van de "Wet op het behoud van de competitiviteit", die een loonnorm instelde, was één van de gevolgen van deze koehandel. 23. Als gevolg van deze oriëntatie werd gedurende meerdere jaren een enorm sociaal en democratisch potentieel verspild, door een veelheid aan gemiste kansen en mobilisaties zonder vervolg: de « Witte Mars » in 1996 ; de strijd voor arbeidsduurvermindering en tegen de hervorming van de pensioenen in 1997; de lange strijd van Clabecq en Renault Vilvoorde in 1997-1998; de grote betoging van 1998 voor de verhoging en de welvaartvastheid van sociale uitkeringen ; de gemiste strijd voor de lonen en de koopkracht in 2000 (in periode van economische groei 1999-2001); de mobilisatie voor « een sociale inhaalbeweging en welvaart voor iedereen » in 2001 ; de gemiste convergentie met de andersglobaliseringsbeweging tijdens het Belgisch voorzitterschap van de EU en het failliet van Sabena in 2001-2002; de hervorming van de minimumuitkeringen in 2003 ; het Plan Vandenbroucke rond de jacht op werklozen en de 'sociale top' van de regering in 2004; de strijd van Splintex en het Interprofessioneel Akkoord van 2004-2005 ; de Europese grondwet in 2005… ; zonder de sectorale strijd te vergeten alsook de liberaliseringen en op til zijnde privatiseringen bij Belgacom, NMBS, de electriciteitssector , De Post… 24. In die zin wekt het weinig verbazing dat de ontwikkeling van de andersglobaliseringsbeweging over het algemeen met een scheef oog bekeken werd door de syndicale leidingen. Eerst en vooral omdat ze de opbouw van het neoliberale Europa mee goedkeurden en de "globalisering" als een onvermijdelijke realiteit beschouwden. Bovendien bestond er een groot wantrouwen ten opzichte van een beweging met een radicaal imago, die gevormd werd door ngo's en sociale bewegingen van allerlei pluimage. De syndicale leiders stelden de legitimiteit en de representativiteit van deze bewegingen in vraag, gezien men vreesde dat deze bewegingen "concurrenten" zouden worden in het vertolken van het protest vanuit het werknemerskamp, waarop zij nu éénmaal het "monopolie" hadden. 25. Tot 2002 stelde de deelname van de vakbonden aan de andersglobalistische fora en acties niets voor. Die deelname was marginaal en leidde eerder tot conflicten. Later werd die deelname ongetwijfeld vergemakkelijkt door het beperkte karakter van de andersglobaliseringsbeweging in België zelf. Het is ook belangrijk om te onderstrepen dat de betrokkenheid van het ACV bij de sociale fora van in het begin groter en consequenter was dan de betrokkenheid van het ABVV. De christelijke arbeidersbeweging boogt op een lange traditie van internationale solidariteit. 26. Het « moderne medebeheerssyndicalisme » werd gekenmerkt door meerdere tegenstellingen: het had geen antwoord op de werkloosheid en de syndicale leiders reden zich wel eens klem: enerzijds hadden ze het sociale gewicht van de arbeidersbeweging nodig om de patroons te overtuigen van hun nut als sociale partners, maar anderzijds hadden ze nood aan passiviteit en demoralisatie van de werkende mensen om de handen vrij te hebben. Ze hebben zich daaruit proberen te redden via een cynische politiek van verdeeldheid of van verbaal opbod, door de verantwoordelijkheid van de nederlagen af te schuiven op de andere vakbond etc. Maar doordat deze lijn geen concrete resultaten opleverde voor de werkende mensen zelf, raakte de legitimiteit ervan uiteindelijk ondermijnd. 27. Dit leidde ook tot interne tegenstellingen in het syndicale apparaat zelf, waarbij de opponenten vaak gewoon aan de kant werden geschoven: de traditionele syndicale structuren werden bekritiseerd en in vraag gesteld (autonomie van de centrales) maar op een manier die een aanfluiting betekende van de syndicale democratie en die de centrifuge krachten en de communautaire spanningen tussen de Waalse en de Vlaamse vleugel van het ABVV deed oplaaien. Het zette dus de eenheid van de socialistische vakbond op het spel. 28. Voor deze "moderniseringsstroming" vormde het strijdsyndicalisme en zelfs het "klassieke" medebeheerssyndicalisme een obstakel dat uit de weg geruimd moest worden. Tijdens haar benoeming tot voorzitter van het ABVV in 2002 riep Mia Devits openlijk op tot een "normalisering" van de vakbond en tot "een strijd tegen alle vormen van politiek extremisme". Ze nam zich voor een hardnekkig bureaucratisch offensief te starten tegen elke oppositie of contestatie binnen of buiten het syndicale apparaat (die van Clabecq, het aan de kant schuiven van Albert Faust bij BBTK-Brussel of van Anne-Marie Appelmans bij ABVV-Brussel via weinig frisse methodes, de affaire rond ACOD-onderwijs Antwerpen). 29. De "moderniseringsstroming" botste niet enkel met de beste tradities van onze arbeidersbeweging (autonomie van de syndicale beweging ten opzichte van het systeem, elementair begrip van de klassentegenstellingen, verdediging van de onmiddellijke belangen als voorwaarde voor een massasyndicalisme in de bedrijven), maar ook met de positie van een aanzienlijk deel van de syndicale bureaucratie voor wie dit "te ver" ging. Het aan de kant schuiven van Thierry Nollet bij BBTK-Brussel, de beschermeling van Mia Devits, en het definitieve vertrek van die laatste naar de SP.A betekende een gedeeltelijke nederlaag voor deze stroming. Die nederlaag laat nog steeds zijn sporen na en opende een nieuwe crisis in de leiding van het ABVV inzake leiding, oriëntatie en strategie. De gevolgen van deze crisis lieten zich voelen tijdens de strijd tegen het "Generatiepact".
e) Een bilan van de strijd tegen het "generatiepact"30. Twaalf jaar na de algemene staking tegen het Globaal Plan heeft de strijd tegen het "generatiepact" nogmaals aangetoond dat, ook al blijft de conjunctuur nog steeds in grote mate defensief, de arbeidersklasse in staat blijft periodiek te reageren tegenover de aanvallen van de burgerij en te strijden met moed en volharding. f) Syndicale lijn43. De vakbonden blijven onontbeerlijke en niet te omzeilen instrumenten voor de verdediging van de onmiddellijke belangen van de loontrekkenden. Door haar massale karakter en haar tradities moet de Belgische syndicale beweging, of minstens betekenisvolle sectoren ervan, een doorslaggevende rol spelen bij elke poging tot linkse herschikking, in de opbouw van een antineoliberaal en antikapitalistisch politiek alternatief, opgevat in de historische zin van een « klasse-partij » van de werkenden, onafhankelijk van de burgerij en haar politieke macht. 46. In onze tussenkomst in de syndicale beweging profileren we ons niet als een partij die de confrontatie aangaat met andere partijen (SP.A, PVDA) om er de “hegemonie” te winnen, maar wel als een revolutionaire marxistische organisatie die doorheen propaganda en agitatie het perspectief naar voor schuift van zulke syndicale linkerzijde en een op te bouwen arbeiderspartij. De arbeidersbeweging heeft nood aan een politiek antikapitalistisch alternatief waaraan de SAP wil bijdragen met onze verworvenheden: Een visie die het bedrijf, de sector, de regio, de taalkundige of nationale grenzen overschrijdt. Ook al is de SAP niet deze nieuwe partij (noch de « politieke organisatie van de syndicale linkerzijde”, toch willen we er mee de motor van zijn, en voor ons programma de arbeiders en arbeidsters winnen die het meest bewust zijn van deze noodzaak. 49. In onze tussenkomst in de syndicale strijd, schuiven wij systematisch de eenheid van de werkenden naar voren, op alle niveau’s (privé-openbare sector, jongeren-ouderen, Vlamingen-franstaligen, Belgen-migranten, ABVV-ACV). Vertrekkende van de onmiddellijke eisen van de werkenden verdedigen wij de noodzaak van een platform van eenmakende eisen, van antikapitalistische overgangseisen en van de noodzaak deze laatsen door globale, nationale en internationale strijdbewegingen te laten dragen. Strijdbewegingen die enkel hun definitief besluit kunnen krijgen in het kader van een politiek alternatief van de werkende mannen en vrouwen zelf.
Organisationeel besluit :Het congres beslist een Syndicale commissie op te richten, open voor alle leden, teneinde onze syndicale lijn en de syndicale activiteit van onze leden te bediscussiëren, ervaringen uit te wisselen en informatie te laten circuleren. De nationale leiding zal één of meer verantwoordelijken aanduiden uit haar rangen voor de animatie van deze commissie.. |